In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats per 2 mei 2012, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante betwistte in hoger beroep de juistheid van de medische beoordeling en stelde dat haar beperkingen waren onderschat. Ze verwees naar een eerdere diagnose van haar klachten door een orthopedisch chirurg en stelde dat haar medicijngebruik invloed had op haar geschiktheid voor bepaalde functies.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep werd afgewezen, maar het Uwv werd wel veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 1238,- werden begroot. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 maart 2016.