ECLI:NL:CRVB:2016:920

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
14/5443 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de weigering van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die zich had ziek gemeld vanwege sinusitis en carpaal tunnelsyndroom, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en daarom geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv de klachten van de appellant adequaat hadden meegewogen in hun beoordeling. De informatie van neuroloog J. Braakhekke over het CTS van de appellant gaf geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad stelde vast dat de appellant geen objectieve medische gegevens had overgelegd die zijn standpunt over een verminderde concentratie onderbouwden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor de appellant.

De uitspraak bevestigde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en de Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel bevestigd. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier V. van Rij.

Uitspraak

14/5443 WIA
Datum uitspraak: 9 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
19 augustus 2014, 14/916 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. U. Yildirim, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. Het Uwv heeft op 11 december 2015 gereageerd op de ter zitting door appellant overgelegde stukken.
Partijen hebben toestemming gegeven nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Appellant was laatstelijk werkzaam als assistent bedrijfsleider. Voor dit werk heeft hij zich op 16 januari 2012 ziek gemeld vanwege klachten van sinusitis en een carpaal tunnelsyndroom (CTS). Bij besluit van 14 november 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 13 januari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 13 maart 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben rekening gehouden met de klachten van appellant en hebben hiervoor beperkingen opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De informatie van neuroloog J. Braakhekke over het CTS van appellant geeft geen aanleiding voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geoordeeld dat geen reden bestaat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft opgenomen in de FML. Hij kan vanwege het CTS zijn handen niet volledig gebruiken. Hij ligt ’s nachts wakker van de pijn, wat ertoe leidt dat zijn concentratie verminderd is. Voorts zijn de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties in medisch opzicht niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van het resultaat van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsartsen hebben de klachten van appellant als gevolg van het CTS en de sinusitis meegewogen in hun beoordeling. De informatie van neuroloog Braakhekke is bij de beoordeling door de verzekeringsartsen betrokken. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft vermeld dat bij lichamelijk onderzoek een goede beweeglijkheid wordt geconstateerd bij alle grepen in de hand en bij de polsbeweeglijkheid. Appellant vertoont geen verlies aan kracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat appellant kan lezen en schrijven, maar moeite heeft met de Nederlandse taal. Dit rechtvaardigt niet een beperking voor lezen en schrijven. Geen aanleiding bestaat deze inzichtelijke en deugdelijk onderbouwde conclusies van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Appellant heeft zijn standpunt dat hij meer beperkt is als gevolg van een verminderde concentratie niet onderbouwd met objectieve medische gegevens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
11 december 2015 in reactie op het ter zitting overgelegde rapport van verzekeringsarts
M.J. Kuiper van 21 april 2015 vermeld dat de gezondheidstoestand van appellant op 21 april 2015 anders was dan op 13 januari 2014 en dat het rapport van Kuiper geen aanleiding geeft appellant meer beperkt te achten per 13 januari 2014. Appellant is in juni 2014 geopereerd aan zijn linker pols. Hij heeft na de operatie klachten van zijn linker pols gehouden en meer klachten van zijn rechter pols gekregen. Dat verzekeringsarts Kuiper meer beperkingen heeft aangenomen, is hieruit te verklaren. Overigens wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat de conclusies van Kuiper voornamelijk op de anamnese zijn gebaseerd. Geen aanleiding bestaat debij rapport van 11 december 2015 inzichtelijke en deugdelijk gemotiveerde reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het rapport van verzekeringsarts Kuiper voor onjuist te houden.
4.2.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de arbeidsdeskundige van 14 november 2013 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 maart 2014 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) V. van Rij

AP