ECLI:NL:CRVB:2016:963

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
18 maart 2016
Zaaknummer
14/6961 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een WAO-uitkering en de gevolgen van het niet overleggen van gevraagde gegevens

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn aanvraag voor een WAO-uitkering buiten behandeling te laten, ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat appellant niet had gereageerd op het verzoek van het Uwv om aanvullende informatie en gegevens, die noodzakelijk waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Appellant had verzocht om een WAO-uitkering, maar het Uwv had hem gevraagd om onder andere medische rapporten en bewijsstukken van zijn arbeidsverleden te overleggen. Appellant heeft deze informatie niet tijdig aangeleverd, wat leidde tot de beslissing van het Uwv om de aanvraag buiten behandeling te laten.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij voldoende gegevens had verstrekt en dat het Uwv onterecht had besloten om zijn aanvraag niet verder in behandeling te nemen. Hij stelde dat het Uwv in strijd met het evenredigheidsbeginsel had gehandeld. Het Uwv daarentegen betoogde dat appellant niet had voldaan aan de verzoeken om informatie, ondanks dat hij voldoende gelegenheid had gekregen om dit te doen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant niet alle gevraagde gegevens had verstrekt. De Raad bevestigde dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag. De Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor het oordeel dat het Uwv niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had kunnen maken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/6961 WAO
Datum uitspraak: 18 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 november 2014, 14/4547 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2015. Namens appellant is
mr. M. El Idrissi, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadour.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij brief van 1 november 2013, door het Uwv ontvangen op 10 februari 2014, heeft appellant verzocht hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen.
1.2.
Bij brief van 17 februari 2014 heeft het Uwv appellant verzocht om aanvullende informatie en gegevens te verschaffen, te weten wat de eerste dag van (toegenomen) arbeidsongeschiktheid is, een kopie van een geldig paspoort, originele medische rapporten over de periode dat hij ziek is geworden en originele bewijsstukken van zijn arbeidsverleden. Appellant is verzocht deze informatie uiterlijk 17 april 2014 te overleggen. Mocht hij deze termijn ongebruikt laten, dan zal de aanvraag worden afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 5 mei 2014 heeft het Uwv beslist om de aanvraag van appellant op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling te laten
.
1.4.
In bezwaar tegen het besluit van 5 mei 2014 heeft appellant gesteld dat hij op 1 januari 1965 is geboren, dat hij in Holland heeft gewerkt en dat hij destijds 52 weken ziekengeld heeft genoten.
1.5.
Bij besluit van 25 juni 2014 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard
.
1.6.
Nadat appellant beroep had ingesteld tegen bestreden besluit 1, heeft het Uwv op
13 augustus 2014 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) afgegeven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant niet gereageerd heeft op het verzoek van het Uwv om gegevens over te leggen. Het Uwv heeft appellant hiervoor naar het oordeel van de rechtbank een ruime termijn van twee maanden gegeven. Appellant heeft weliswaar in beroep gesteld dat hij zijn aanvraag kan onderbouwen met medische gegevens, maar die heeft hij niet verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv op goede gronden besloten de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, dat geacht moet worden uitsluitend te zien op de ongegrondverklaring door de rechtbank van het beroep tegen bestreden besluit 2, aangevoerd dat bestreden besluit 2 niet juist is, daar hij voldoende gegevens en bescheiden aan het Uwv heeft verstrekt voor de beoordeling van zijn aanvraag. Tevens is appellant van mening dat bestreden besluit 2 leidt tot strijdigheid met het evenredigheidsbeginsel als neergelegd in artikel 3:4 van de Awb nu het Uwv naar de mening van appellant op onredelijk te achten wijze gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid die het Uwv in artikel 4:5 van de Awb is toebedeeld. Tevens heeft appellant gesteld dat hij nog steeds arbeidsongeschikt is, geen arbeid kan verrichten en het Uwv zijn arbeidsongeschiktheid dient te onderzoeken.
3.2.
Het Uwv heeft naar voren gebracht dat appellant voorafgaand aan het nemen van bestreden besluit 2, hoewel hem daartoe voldoende gelegenheid is geboden, geen informatie heeft verstrekt over zijn arbeidsverleden en arbeidsongeschiktheid, zodat terecht is besloten om de aanvraag van appellant niet verder in behandeling te nemen. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat appellant het Uwv niet alle gegevens en bescheiden heeft verstrekt waar in het schrijven van 17 februari 2014 om werd verzocht en dat de door het Uwv aan appellant gevraagde aanvullende gegevens noodzakelijk zijn om diens recht op WAO-uitkering te kunnen beoordelen. Er zijn voorts geen aanknopingspunten op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellant redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde ontbrekende gegevens binnen de gestelde hersteltermijn te verstrekken.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het Uwv bevoegd was de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te laten. In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.W.L. van der Loo

AP