ECLI:NL:CRVB:2016:966
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 22 januari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen en dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn verzoek om een deskundige te benoemen. Hij betoogt dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangescherpt dient te worden, omdat hij niet in staat is om te knielen, hurken of traplopen, en dat zijn klachten aan de linkerenkel niet zijn meegenomen in de beoordeling.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv niet onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts in zijn rapporten de beperkingen van appellant adequaat heeft beoordeeld en dat de FML juist is vastgesteld. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellant geen medische stukken heeft overgelegd die aantonen dat hij meer of anders beperkt is dan in de FML is neergelegd. Daarom is er geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te raadplegen.
De Raad heeft geconcludeerd dat appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen en dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 maart 2016.