ECLI:NL:CRVB:2016:966

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
18 maart 2016
Zaaknummer
15/510 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 22 januari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen en dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn verzoek om een deskundige te benoemen. Hij betoogt dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangescherpt dient te worden, omdat hij niet in staat is om te knielen, hurken of traplopen, en dat zijn klachten aan de linkerenkel niet zijn meegenomen in de beoordeling.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv niet onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts in zijn rapporten de beperkingen van appellant adequaat heeft beoordeeld en dat de FML juist is vastgesteld. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellant geen medische stukken heeft overgelegd die aantonen dat hij meer of anders beperkt is dan in de FML is neergelegd. Daarom is er geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te raadplegen.

De Raad heeft geconcludeerd dat appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen en dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 maart 2016.

Uitspraak

15/510 WIA
Datum uitspraak: 18 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
12 december 2014, 14/2744 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.E. Stam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2016. Namens appellant is verschenen mr. Stam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.G. van Nieuwburg.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 10 december 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 22 januari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 4 juni 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig is verricht en dat met de beperkingen van appellant rekening is gehouden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitgebreid toegelicht waarom niet meer beperkingen opgenomen dienen te worden. Nu de FML juist is vastgesteld, is het de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. Verder is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op zijn verzoek om een deskundige te benoemen. Appellant is van mening dat de FML aangescherpt dient te worden. Hij heeft gesteld dat hij niet in staat is om te knielen en te hurken en dat hij niet kan traplopen. Ter zitting heeft hij gesteld dat de klachten aan zijn linkerenkel niet zijn meegenomen in de beoordeling. Verder heeft appellant gesteld dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 14 november 2013 appellant in staat geacht om werk te doen waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de beperkingen in langdurige statische belasting en mobiliteit. In de door de verzekeringsarts van toepassing geachte FML zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen voor trillingen, frequent buigen, duwen en trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren, lopen, lopen tijdens het werk, trappenlopen, klimmen, zitten, zitten tijdens het werk, staan, staan tijdens het werk en geknield of gehurkt actief zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant lichamelijk onderzocht en heeft kennis genomen van de ingebrachte informatie van de behandelende sector. Hij heeft in zijn rapport van 21 mei 2014 de vastgestelde beperkingen onderschreven. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 24 oktober 2014 gereageerd op de in beroep ingebrachte medische gegevens. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zowel de rug-, schouder- en knieklachten als de enkelklachten in de beoordeling zijn betrokken en dat met deze klachten, voor zover deze konden worden geobjectiveerd, rekening is gehouden bij het opstellen van de FML. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt ter zitting dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet is ingegaan op de klachten aan de linkerenkel. De Raad verwijst naar het rapport van 21 mei 2014 waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep de resultaten van het lichamelijk onderzoek aan beide enkels beschrijft. De Raad onderschrijft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat in de voorhanden medische gegevens geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het standpunt van appellant dat op de datum in geding, 22 januari 2014, sprake is van ernstiger beperkingen dan in de FML is neergelegd. Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij meer of anders beperkt is dan is opgenomen in de FML. Uit het voorgaande volgt dat geen aanleiding bestaat voor het raadplegen van een onafhankelijke deskundige.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML moet appellant in staat worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 mei 2014 de signaleringen die aangeven dat er mogelijk een overschrijding van de belastbaarheid op een onderdeel aanwezig is, besproken. De Raad acht deze motiveringen toereikend.
4.3.
Hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient bevestigd te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.W.L. van der Loo

NK