ECLI:NL:CRVB:2016:969
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als verkoper buitendienst werkte, is op 31 oktober 2011 uitgevallen en heeft recht op een werkhervattingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft in 2013 vastgesteld dat appellant recht heeft op een WGA-uitkering, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage op 50,53 is vastgesteld. Na bezwaar heeft het Uwv dit percentage verhoogd naar 58,45 en het dagloon vastgesteld op € 174,64.
De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de beoordeling van de beperkingen door de verzekeringsartsen. Appellant heeft aangevoerd dat zijn beperkingen onvoldoende zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat hij niet in staat is om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de geselecteerde functies, zoals elektronica monteur en medewerker tuinbouw, passend zijn voor appellant, rekening houdend met zijn medische beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen redenen zijn om de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend te achten. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden in de medische informatie die een andersluidend oordeel rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 maart 2016.