ECLI:NL:CRVB:2016:969

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
18 maart 2016
Zaaknummer
14/6984 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als verkoper buitendienst werkte, is op 31 oktober 2011 uitgevallen en heeft recht op een werkhervattingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft in 2013 vastgesteld dat appellant recht heeft op een WGA-uitkering, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage op 50,53 is vastgesteld. Na bezwaar heeft het Uwv dit percentage verhoogd naar 58,45 en het dagloon vastgesteld op € 174,64.

De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de beoordeling van de beperkingen door de verzekeringsartsen. Appellant heeft aangevoerd dat zijn beperkingen onvoldoende zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat hij niet in staat is om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de geselecteerde functies, zoals elektronica monteur en medewerker tuinbouw, passend zijn voor appellant, rekening houdend met zijn medische beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen redenen zijn om de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend te achten. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden in de medische informatie die een andersluidend oordeel rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 maart 2016.

Uitspraak

14/6984 WIA
Datum uitspraak: 18 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
7 november 2014, 14/1608 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Frankrijk) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.I. Olivier hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2015. Partijen zijn met bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als verkoper buitendienst voor gemiddeld 39,94 uur per week. Hij is op 31 oktober 2011 uitgevallen voor deze werkzaamheden. Bij besluit van 8 november 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant per 28 oktober 2013 (datum in geding) recht is ontstaan op een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage is bepaald op 50,53.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 27 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 november 2013 gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het besluit van 8 november 2013 herroepen en beslist dat het arbeidsongeschiktheidspercentage, door wijziging van het maatmanloon, 58,45 bedraagt. Verder is het dagloon nader vastgesteld op € 174,64.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond geacht. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat in wat door appellant is aangevoerd en in de door appellant overgelegde en de overige in het dossier beschikbare medische informatie geen aanleiding wordt gezien voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling van de beperkingen door de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft in de door appellant overgelegde expertise van psychiater K.S. Videc van 22 augustus 2014 geen bevestiging gelezen van de in beroep ingenomen stelling dat sprake is van een situatie waarin benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid ontbreken. De verzekeringsarts heeft, na een zorgvuldig medisch onderzoek en na telefonisch overleg met de behandelaar van appellant, P. de Roij, psychotherapeut te Eindhoven, duidelijk en kenbaar rekening gehouden met de bij appellant bestaande arbeidsbeperkingen op het persoonlijke en het sociale vlak. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de geselecteerde functies van elektronica monteur (sbc-code 267040), medewerker tuinbouw (sbc-code 111010) en medewerker kleding en textielreiniging (sbc-code 111161) geschikt zijn voor appellant. Bij de selectie van de functies is naar het oordeel van de rechtbank rekening gehouden met de voornoemde (en overige) medisch objectiveerbare beperkingen, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 november 2013. Het werk mag niet te stresserend zijn. Verder mag doorgaans geen rechtstreeks contact mogelijk zijn met collega’s en dient het werk geen kracht te vereisen bij het uitvoeren van de bolgreep, pengreep, pincetgreep en sleutelgreep met de rechter, dominante, hand. De voorgehouden functies voldoen naar het oordeel van de rechtbank aan al deze eisen. Werken in de nacht (tussen 0:00 - en 06:00 uur) komt in de geduide functies niet voor. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat de functies passend zijn. In verband met het rapport en de conclusies van psychiater Videc heeft de rechtbank nog opgemerkt dat in de geselecteerde functies sprake is van zeer eenvoudige werkzaamheden. Niet gezegd kan worden dat van de werknemer in die functies gevergd wordt dat hij complexe(re) handelingen verricht.
3.1.
Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft daartoe aangevoerd dat zijn beperkingen onvoldoende zijn weergegeven in de FML van 5 november 2013 en dat hij met zijn beperkingen niet in staat is tot het verrichten van werkzaamheden, althans niet in een volledige werkweek, in één van de door het Uwv geselecteerde functies. Tevens heeft appellant een e-mail van K.S. Videc van 22 juli 2015 in geding gebracht, waarin deze psychiater te kennen heeft gegeven dat zij ten onrechte in haar rapport van 22 augustus 2014 heeft opgenomen dat er geen aanwijzingen zijn voor concentratieklachten en/of angstklachten.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 december 2015, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid in wat door appellant is aangevoerd en in de door appellant overgelegde en de overige in het dossier beschikbare medische informatie geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling van de beperkingen door de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep). De rechtbank heeft terecht in de door appellant overgelegde expertise van psychiater Videc geen bevestiging gelezen van de stelling dat sprake is van een situatie waarin benutbare arbeidsmogelijkheden ontbreken. De e-mail van Videc van 22 juli 2015 heeft de Raad, mede gelet op het gestelde in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 december 2015, geen aanknopingspunten in objectief medische zin gegeven voor een andersluidend oordeel.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de per 28 oktober 2013 vastgestelde belastbaarheid zijn er geen redenen om de bij de beoordeling geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend te achten voor appellant.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.W.L. van der Loo

NK