ECLI:NL:CRVB:2017:1068
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling recht op nabestaandenuitkering ANW in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant voor een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellant had een aanvraag ingediend na het overlijden van zijn echtgenote op 1 juli 2012, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde deze aanvraag omdat appellant ten tijde van het overlijden niet voor ten minste 45% arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had geoordeeld dat appellant geen recht had op de uitkering, omdat er geen medische objectieve gegevens waren die erop wezen dat appellant op of omstreeks de datum van overlijden al psychische klachten had. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant op dat moment geschikt was voor de aan de schatting ten grondslag liggende functies. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het bezwaar van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen dan de verzekeringsarts had vastgesteld, en dat de Svb voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant. De uitspraak benadrukt het belang van medische objectieve gegevens in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en het recht op nabestaandenuitkering.