ECLI:NL:CRVB:2017:1077

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
16/3461 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek om toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo)

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1932, een herzieningsverzoek ingediend bij de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) met betrekking tot haar eerdere aanvragen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellante had eerder in augustus 2005 een aanvraag ingediend, die was afgewezen omdat niet was vastgesteld dat zij direct betrokken was bij het bombardement op Rotterdam op 14 mei 1940. Dit besluit werd niet aangevochten. In augustus 2012 en opnieuw in december 2015 heeft appellante verzocht om herziening van de eerdere afwijzingen, maar deze verzoeken werden afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of gegevens waren die aanleiding gaven tot herziening.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat voor aanspraken op grond van de Wubo de aanvrager direct betrokken moet zijn geweest bij oorlogsgeweld. De Raad heeft geconcludeerd dat appellante in haar herzieningsverzoek en bezwaar tegen het besluit op dat verzoek in wezen herhaalde wat zij eerder had aangevoerd. Er was opnieuw geen bevestiging dat appellante persoonlijk direct betrokken was bij oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. De Raad heeft de terughoudende toets toegepast en vastgesteld dat het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan, stand kan houden. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard.

De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 maart 2017. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/3461 WUBO
Datum uitspraak: 16 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 april 2016, kenmerk BZ01960813 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2017. Appellante is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1932, heeft in augustus 2005 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Appellante heeft de aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten die naar haar mening het gevolg zijn van het meemaken van het bombardement van 14 mei 1940 op Rotterdam. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 8 maart 2006 op de grond een directe betrokkenheid van appellante bij de bombardementen op Rotterdam van 14 mei 1940 niet is komen vast te staan. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Een door appellante in augustus 2012 ingediend verzoek de eerdere afwijzing te herzien is door verweerder afgewezen op de gronden ontleend aan artikel 61, derde lid, van de Wubo. Hiertegen heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
In december 2015 heeft appellante nogmaals verzocht de eerdere afwijzing te herzien. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 28 januari 2016, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat appellante geen nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld die aanleiding geven de eerdere afwijzing te herzien.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Voorop wordt gesteld dat voor aanspraken op grond van de Wubo als eerste voorwaarde geldt dat de aanvrager direct betrokken moet zijn geweest bij oorlogsgeweld in de zin van die wet. Pas als een zodanige betrokkenheid is vastgesteld kunnen de medische gevolgen daarvan aan de orde komen. In deze zaak heeft verweerder dan ook terecht (her)beoordeeld of er sprake is geweest van oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. De argumenten op medisch gebied die door appellante naar voren zijn gebracht en op grond waarvan zij stelt aanspraken aan de Wubo te kunnen ontlenen, kunnen bij die beoordeling nog geen rol spelen.
2.2.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal de vraag of er nieuwe feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
2.3.
De Raad stelt vast dat appellante bij haar herzieningsverzoek en in bezwaar tegen het besluit op dat verzoek in wezen heeft herhaald wat zij reeds ter ondersteuning van haar eerdere aanvraag had aangevoerd. Ook nu is geen bevestiging verkregen dat appellante (persoonlijk) direct betrokken is geweest bij oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Ter zitting heeft appellante nog gewezen op de invloed die de oorlog op haar doen en laten heeft gehad en op de slechte financiële situatie waarin zij verkeert. Hoe invoelbaar dit alles ook is, tot een erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo kan het niet leiden.
2.4.
Het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan kan de terughoudende toets van de Raad doorstaan. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) J. Smolders

JL