ECLI:NL:CRVB:2017:1135
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die zich op 1 augustus 2011 ziek meldde als beveiliger. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant per 29 juli 2013 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft zich op 11 oktober 2013 opnieuw ziek gemeld, maar het Uwv heeft op 8 mei 2014 vastgesteld dat hij per 9 mei 2014 weer geschikt was voor ten minste twee van de eerder vastgestelde functies. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard door het Uwv op 3 februari 2015.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is de door het Uwv vastgestelde functiemogelijkheden te realiseren, onder andere vanwege (tendo)myogene lage rugklachten en vermoeidheidsklachten. Hij heeft medische informatie ingediend ter ondersteuning van zijn standpunten, maar het Uwv heeft bevestigd dat de aangevallen uitspraak moet worden bekrachtigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is verricht en dat appellant geschikt is voor de functies van administratief medewerker en receptionist/baliemedewerker. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant per 9 mei 2014 geen recht meer had op ziekengeld. Het hoger beroep van appellant is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.