ECLI:NL:CRVB:2017:1364

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
16/4581 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet en de gevolgen van het niet tijdig overleggen van bankafschriften

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 18 juni 2015 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de appellant niet tijdig de gevraagde bankafschriften had ingeleverd. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat het college terecht om inzage in de bankafschriften heeft verzocht, aangezien deze informatie noodzakelijk was voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand. De appellant had niet de gevraagde bankafschriften van zijn ING-spaarrekening overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van het college. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij redelijkerwijs niet in staat was om de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken. Bovendien was er geen bewijs dat de appellant zich met een gericht verzoek tot de bank had gewend om de afschriften op te vragen.

De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en dat er geen reden was om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had gemaakt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.4581 PW

Datum uitspraak: 11 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 juni 2016, 15/8175 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kuijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2017. Namens appellant is
mr. Kuijer verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Cavlak.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 18 juni 2015 heeft appellant zich gemeld om bijstand aan te vragen op grond van de Participatiewet (PW). Op 21 juli 2015 heeft hij een aanvraag om bijstand ingediend. Het college heeft appellant daarop bij brief van 31 juli 2015 uitgenodigd voor een gesprek op
12 augustus 2015. Daarbij is appellant gevraagd bankafschriften van de afgelopen drie maanden van een ABN AMRO-rekening mee te brengen. Tijdens het gesprek op 12 augustus 2015 is geconstateerd dat appellant in bezit is van nog meer bankrekeningen en verder bleek dat hij niet (alle) gevraagde gegevens had meegebracht. Bij brief van 12 augustus 2015 heeft het college appellant wederom uitgenodigd, nu voor een gesprek op 19 augustus 2015. Daarbij is appellant verzocht de in die brief genoemde gegevens mee te nemen, waaronder bankafschriften over de afgelopen drie maanden van een ING-spaarrekening. Appellant is op 19 augustus 2015 verschenen, maar daarbij heeft hij niet de afschriften van de
ING-spaarrekening overgelegd. Bij brief van 19 augustus 2015 heeft het college appellant een hersteltermijn geboden en is hij uitgenodigd voor een gesprek op 21 augustus 2015, met het verzoek alsnog de bankafschriften van de ING-spaarrekening over te leggen. Daarbij is appellant erop gewezen dat indien hij de gevraagde stukken niet of niet volledig inlevert, zijn aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld. Op 21 augustus 2015 is appellant op het gesprek verschenen en heeft hij verklaard dat hij de bankafschriften van de
ING-spaarrekening niet heeft meegenomen, omdat deze rekening inactief is en er daarom geen bankafschriften beschikbaar zijn.
1.2.
Bij besluit van 26 augustus 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 december 2015 (bestreden besluit), heeft het college met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet tijdig de gevraagde bankafschriften van de ING-spaarrekening heeft verstrekt en dat deze bankafschriften noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat het college inzicht in de financiële positie van appellant moet hebben om zijn aanvraag te kunnen beoordelen en het recht op bijstand vast te stellen. In dat kader heeft het college onder de gegeven omstandigheden terecht ook om inzage in de bankafschriften - waaronder de ING-spaarrekening - over de laatste drie maanden voorafgaand aan de aanvraag verzocht. Appellant heeft de gevraagde bankafschriften van de ING-spaarrekening niet overgelegd. Anders dan appellant betoogt, waren deze gegevens noodzakelijk voor een goede beoordeling van de aanvraag om bijstand. Het standpunt van appellant dat het college wel beschikte over de afschriften van de ING-betaalrekening en het daarom niet nodig was de afschriften van de daaraan gekoppelde spaarrekening over te leggen, slaagt niet. De mutaties en het saldo op de betaalrekening zeggen immers niets over het tegoed op de spaarrekening.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij redelijkerwijs niet kon beschikken over de bankafschriften van de ING-spaarrekening, omdat deze rekening geblokkeerd was en de
ING-Bank geen afschriften van deze rekening wilde verstrekken. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant brieven van de ING-Bank overgelegd. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de door appellant overgelegde brieven van de ING-Bank blijkt niet dat appellant zich met een gericht verzoek tot de bank heeft gewend om de afschriften van de - al dan niet geblokkeerde - ING-spaarrekening op te vragen. Bovendien blijkt uit deze brieven dat het mogelijk is de rekening digitaal in te zien, de afschriften te downloaden en deze uit te printen. Zodoende kan niet geoordeeld worden dat appellant niet redelijkerwijs over de afschriften van de ING-spaarrekening kon beschikken.
4.4.
Appellant heeft verder betoogd dat hij ten tijde van de aanvraag in een slechte gezondheid verkeerde, waardoor hem niet kan worden aangerekend dat hij niet tijdig de gevraagde stukken heeft overgelegd. Deze grond slaagt evenmin, reeds omdat appellant dit standpunt niet met stukken heeft onderbouwd. Bovendien valt niet in te zien dat appellant niet in staat was een derde in te schakelen om zijn belangen te behartigen. Indien appellant vanwege zijn gezondheid meer tijd nodig had voor het verstrekken van de gegevens, had het voorts op zijn weg gelegen om verlenging van de termijn te vragen. Appellant heeft hier niet om verzocht.
4.5.
Ten slotte heeft appellant erop gewezen dat uit een in beroep nog overgelegd bankafschrift van de ING-betaalrekening - die gekoppeld is aan de ING-spaarrekening - blijkt dat er op 24 juli 2015 € 0,07 van de spaarrekening is afgeschreven. Dit betreft volgens appellant de eindafrekening van de spaarrekening. Appellant heeft aangevoerd dat hieruit kan worden afgeleid dat er nauwelijks tegoed op deze rekening stond, zodat het college ten onrechte om afschriften van deze rekening heeft verzocht. Dit betoog slaagt niet, reeds omdat appellant dit bankafschrift eerst in beroep heeft overgelegd. De aard en inhoud van een besluit dat strekt tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag om bijstand, brengen immers mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het nemen van het besluit tot buiten behandelingstelling alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan slechts worden afgeweken indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde gegevens of bescheiden binnen de gegeven hersteltermijn te verstrekken. Daarvan is hier, mede gelet op wat in 4.4 is overwogen, geen sprake.
4.6.
Gelet op het voorgaande was het college dan ook bevoegd de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2017.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J.M.M. van Dalen

RB