Uitspraak
OVERWEGINGEN
.Het college heeft uiteindelijk op 16 februari 2017 een verweerschrift ingediend. Hoewel deze handelwijze van het college niet strookt met wat in het kader van een goede en efficiënte procesvoering van een bestuursorgaan mag worden verlangd, zal de Raad - anders dan door appellant verzocht - het ruim na de gestelde termijn ingekomen stuk niet buiten beschouwing laten. Redengevend daarvoor is dat de termijn van artikel 8:42 Awb een termijn van orde is en dat het stuk zo al niet als verweerschrift dan toch als nader stuk in de zin van artikel 8:58 van de Awb in het geding zou dienen te worden toegelaten. Nu de wet aan een niet tijdig ingediend verweerschrift geen gevolgen verbindt en het verweerschrift binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb neergelegde termijn is ingediend, zal de Raad dus aan de overschrijding van de termijn van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb voorbijgaan. Gelet op de periode gelegen tussen de datum van indiening van het verweerschrift, dat terstond aan appellant is toegezonden, en de datum van de zitting van de Raad (28 februari 2017) heeft appellant bovendien voldoende gelegenheid gehad van het stuk - dat overigens wat het inhoudelijk verweer betreft slechts een halve pagina beslaat en neerkomt op een herhaling van eerder door het college ingenomen standpunten - kennis te nemen en erop te reageren, zodat hij daardoor niet in zijn procesbelang is geschaad. Wat appellant ter zitting nog naar voren heeft gebracht over processuele ongelijkheid van partijen in de beroepsprocedure kan daar niet aan afdoen. Overigens kan in dat verband nog worden opgemerkt dat ook aan appellant desgewenst en zo nodig uitstel kon worden verleend - en ook is verleend - voor het indienen en aanvullen van de gronden van het hoger beroep.