ECLI:NL:CRVB:2017:1453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
16/4714 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting op grond van de Participatiewet

Op 18 april 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen. De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 juni 2016, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het college ongegrond verklaarde. Appellant ontving aanvullende bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en had te maken met een rechtmatigheidsonderzoek naar aanleiding van onduidelijkheid over een nieuw dienstverband. Het college had appellant verzocht om diverse financiële gegevens, maar appellant heeft hieraan geen gehoor gegeven. Hierdoor heeft het college op 5 juni 2015 de bijstand van appellant opgeschort en later ingetrokken.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij altijd aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat de intrekking van de bijstand niet gerechtvaardigd was, omdat hij in het verleden het college altijd had geïnformeerd over zijn situatie. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn heeft overgelegd en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over deze gegevens kon beschikken. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW. De eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek van appellant om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

16.4714 PW

Datum uitspraak: 18 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 juni 2016, 15/3494 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 7 maart 2017. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving aanvullende bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW), naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Naar aanleiding van onduidelijkheid over een nieuw dienstverband heeft het college een rechtmatigheidsonderzoek gestart. In dat kader heeft het college bij brief van 26 mei 2015 appellant verzocht uiterlijk op 29 mei 2015 gegevens over te leggen, waaronder originele bankafschriften van de betaal- en creditcardrekeningen van de laatste drie maanden van appellant, zijn partner en ten laste komende kinderen, originele afschriften van spaarrekeningen van de laatste drie maanden van appellant, zijn partner en zijn ten laste komende kinderen, de nieuwe arbeidsovereenkomst, salarisspecificaties en een werkgeversverklaring en ontslagbewijs van zijn vorige werkgever [naam vorige werkgever]. Aan het verzoek van het college heeft appellant geen gehoor gegeven. Op deze grond heeft het college bij besluit van 5 juni 2015 het recht op bijstand op grond van artikel 54, eerste lid, van de PW met ingang van 5 juni 2015 opgeschort. Het college heeft appellant daarbij tot 12 juni 2015 de gelegenheid geboden de gevraagde gegevens alsnog over te leggen. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 23 juni 2015 heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 1 april 2015 tot 5 juni 2015 ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de PW, omdat appellant de noodzakelijke gegevens niet heeft overgelegd als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, en met ingang van 5 juni 2015 ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW, omdat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de hersteltermijn heeft verstrekt.
1.4.
Bij besluit van 30 september 2015 heeft het college het besluit van 23 juni 2015 herzien in die zin dat de intrekking over de periode van 1 april 2015 tot 5 juni 2015 op grond van artikel 54, derde lid, van de PW, ongedaan wordt gemaakt. Het besluit van 23 juni 2015 blijft gehandhaafd voor zover het ziet op de intrekking met ingang van 5 juni 2015.
1.5.
Bij besluit van 23 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 juni 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat hij gedurende een langere periode bijstand ontving en hij zich in die periode altijd aan zijn verplichtingen heeft gehouden door het college te informeren. Het college was om die reden bekend met de structurele bijstandsbehoeftige omstandigheden van het gezin. Dat hij nu eenmalig de gevraagde gegevens niet (tijdig) heeft overgelegd dient niet te betekenen dat de intrekking per 5 juni 2015 gerechtvaardigd is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 5 juni 2015 op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant de gevraagde stukken, die voor verlening van bijstand van belang zijn, niet heeft overgelegd binnen de daartoe gestelde hersteltermijn. Niet is gebleken dat appellant niet over de gevraagde gegevens heeft kunnen beschikken. Gelet hierop is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW voldaan en was het college bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 5 juni 2015 in te trekken. De gestelde omstandigheid dat appellant het college in het verleden consequent en volledig geïnformeerd heeft, maakt niet dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor toewijzing van het verzoek tot veroordeling van schade is daarom geen grond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2017.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) L.V. van Donk

IJ