ECLI:NL:CRVB:2017:1454
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving sinds 1 februari 2012 bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en woonde bij zijn broer en diens partner. Na onderzoek door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarbij gesprekken en een huisbezoek zijn uitgevoerd, werd vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij met zijn broer een gezamenlijke huishouding voerde. Het college besloot daarom de bijstand van appellant per 1 september 2015 in te trekken.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van wederzijdse zorg en dat zijn beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde. De Raad oordeelde dat de onderzoeksresultaten voldoende grondslag boden voor de conclusie dat er sprake was van wederzijdse zorg tussen appellant en zijn broer. De Raad benadrukte dat de situatie op het moment van toekenning van de bijstand anders was dan na de verhuizing van appellant naar zijn broer, en dat het college terecht had gehandeld door de bijstand te herzien.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.