Uitspraak
A.H.G. Boelen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 10 november 2016 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had het bezwaar van appellante tegen de jaaropgaaf 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de jaaropgaaf volgens hen geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft deze beslissing van het Uwv onderschreven, met de overweging dat de jaaropgaaf enkel feitelijke informatie verstrekt en geen rechtsgevolg heeft.
Tijdens de zitting op 8 maart 2017 heeft appellante haar standpunt herhaald dat de jaaropgaaf onjuist is en dat deze wel degelijk rechtsgevolg heeft. Het Uwv heeft het oordeel van de rechtbank bevestigd en verzocht om de uitspraak te handhaven. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling bevestigd dat de jaaropgaaf geen besluit is en dat het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak ter ondersteuning van deze conclusie.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2017 bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij is vastgesteld dat met de jaaropgaaf geen beslissing is genomen over de rechten of rechtspositie van appellante. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.