ECLI:NL:CRVB:2017:1510

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
16/8095 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de jaaropgaaf 2015 en de rechtsgevolgen daarvan

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 10 november 2016 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had het bezwaar van appellante tegen de jaaropgaaf 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de jaaropgaaf volgens hen geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft deze beslissing van het Uwv onderschreven, met de overweging dat de jaaropgaaf enkel feitelijke informatie verstrekt en geen rechtsgevolg heeft.

Tijdens de zitting op 8 maart 2017 heeft appellante haar standpunt herhaald dat de jaaropgaaf onjuist is en dat deze wel degelijk rechtsgevolg heeft. Het Uwv heeft het oordeel van de rechtbank bevestigd en verzocht om de uitspraak te handhaven. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling bevestigd dat de jaaropgaaf geen besluit is en dat het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak ter ondersteuning van deze conclusie.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2017 bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij is vastgesteld dat met de jaaropgaaf geen beslissing is genomen over de rechten of rechtspositie van appellante. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/8095 WIA
Datum uitspraak: 19 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 november 2016, 16/4035 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2017. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 15/4414 WIA, 15/6041 WIA, 16/363 WIA, 1626 WIA en 16/5962 WIA. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.H.G. Boelen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.Het Uwv heeft appellante informatie verstrekt over de aan haar betaalde uitkeringen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de daarop ingehouden belasting, premies en bijdrage Zorgververzekeringswet in de vorm van een zogenoemde jaaropgaaf 2015. Appellante heeft op 14 februari 2016 schriftelijk bezwaar gemaakt tegen deze jaaropgaaf.
1.2.
Bij besluit van 10 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de jaaropgaaf geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank allereerst overwogen dat zij begrijpt dat appellante problemen heeft met meerdere instanties, maar dat de rechtbank in de onderhavige procedure alleen kan kijken naar het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen de jaaropgaaf 2015 die door het Uwv aan haar is verstrekt. Vervolgens heeft de rechtbank, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, overwogen dat het bij een jaaropgaaf gaat om (het verstrekken van) informatie van feitelijke aard, waartegen geen voorziening op grond van de Awb open staat. Volgens de rechtbank heeft het Uwv het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt dat de jaaropgaaf 2015 onjuist is, gehandhaafd. Voorts heeft zij betoogd dat de jaaropgaaf direct rechtsgevolg heeft. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de jaaropgaaf geen besluit is in de zin van de Awb en dat om die reden daartegen geen rechtsmiddelen openstaan.
3.2.
Het Uwv heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Onder rechtshandeling wordt verstaan een handeling gericht op rechtsgevolg.
4.2.
Het in de aangevallen uitspraak gegeven, goed gemotiveerde, oordeel dat het Uwv het bezwaar van appellante tegen de jaaropgaaf terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wordt onderschreven. Daartoe wordt verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1204). Ter voorlichting van appellante wordt nogmaals, en in aanvulling op wat ter zitting aan de orde is geweest, herhaald dat met de jaaropgaaf 2015 geen beslissing is gegeven over haar rechten of haar rechtspositie. De jaaropgaaf heeft geen rechtsgevolg.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) G.J. van Gendt

NW