ECLI:NL:CRVB:2017:1514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
16/3208 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar terugvordering bijstandsuitkering ex-partner

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, woonachtig in Spanje, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Best, dat de terugvordering van bijstandsuitkering van de ex-partner van de appellant had vastgesteld. Het college had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat het college ten onrechte geen besluit heeft genomen op het bezwaar van de appellant, dat was ingediend naar aanleiding van een eerdere brief van het college. De Raad oordeelde dat de appellant wel degelijk belang had bij de terugvordering, ondanks dat het college had gesteld dat hij geen belanghebbende was. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak vernietigd werd.

De Raad heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien en verklaarde het bezwaar van de appellant tegen de brief van het college van 11 augustus 2015 niet-ontvankelijk. De Raad oordeelde dat de appellant niet aansprakelijk was voor de terugvordering van de bijstandsuitkering van zijn ex-partner, en dat hij daarom geen belanghebbende was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak werd gedaan door rechter W.H. Bel, met W.A.M. Ebbinge als griffier, en het griffierecht van de appellant werd vergoed.

Uitspraak

16/3208 PW
Datum uitspraak: 4 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
28 april 2016, 15/6323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Spanje (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Best (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 15/4006 WWB en 16/3173 PW plaatsgevonden op 21 februari 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.C.W. Vorstenbosch en D. Matheeuwsen. In de zaken 15/4006 WWB en 16/3173 PW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 17 maart 2015 heeft het college de aan [naam] (W), de ex-partner van appellant, over de periode van 6 oktober 2008 tot en met 29 september 2010 verstrekte bijstandsuitkering tot een bedrag van € 16.920,75 van W teruggevorderd. Het college heeft het door appellant daartegen ingediende bezwaarschrift bij besluit van 14 september 2015 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Appellant heeft bij brief van 22 april 2015 aan het college onder meer verzocht om toezending van het onder 1.1 genoemde besluit van 17 maart 2015 en om herberekening van het van W teruggevorderde bedrag, omdat dit bedrag volgens appellant niet juist is. Bij brief van 11 augustus 2015 heeft het college appellant daarop meegedeeld dat hij via de advocaat van W reeds een afschrift van het gevraagde besluit heeft gekregen. Voorts heeft het college meegedeeld dat er geen herberekening zal plaatsvinden, dat appellant voor de terugvordering van W niet mede aansprakelijk is en hij daarom geen belanghebbende is.
1.3.
Appellant heeft bij brief van 21 september 2015 bezwaar gemaakt tegen de brief van
11 augustus 2015.
1.4.
Bij brief van 5 oktober 2015 heeft het college appellant, onder verwijzing naar het besluit van 14 september 2015, meegedeeld dat de brief van 21 september 2015 niet als een bezwaarschrift zal worden behandeld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen de brief van 5 oktober 2015 gerichte beroep niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat die brief geen besluit inhoudt waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college ten onrechte heeft nagelaten een besluit te nemen naar aanleiding van zijn brief van 22 april 2015. Deze beroepsgrond slaagt. Gelet op de bewoordingen van de brief van appellant van 21 september 2015 is sprake van een bezwaarschrift tegen de brief van het college van 11 augustus 2015. Het college heeft dan ook ten onrechte nagelaten een besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep gegrond verklaard.
4.2.
De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak voorzien. Het college heeft appellant bij brief van 11 augustus 2015 meegedeeld dat hij niet aansprakelijk is voor de terugvordering van bijstand van W. Appellant is daarom niet degene wiens belang rechtstreeks bij die terugvordering is betrokken, zodat hij geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Hieruit volgt dat appellant niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar tegen de brief van het college van
11 augustus 2015.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- verklaart het bezwaar tegen de brief van 11 augustus 2015 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2017.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) W.A.M. Ebbinge

RH