ECLI:NL:CRVB:2017:1515

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
15/4006 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake partneralimentatie en bijstandsverlening

Op 4 april 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een geschil over de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar dat appellant had ingediend tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van Best. Appellant, die sinds 2013 een pensioen ontvangt, was eerder gehuwd en is verplicht partneralimentatie te betalen aan zijn ex-partner, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB).

Appellant had op 31 augustus 2014 een faxbericht gestuurd naar het college met het verzoek om een herbeoordeling van zijn draagkracht als onderhoudsplichtige. Het college heeft hierop gereageerd met een brief waarin werd gesteld dat de beleidsregels niet van toepassing waren, omdat er geen verhaal op appellant werd toegepast. Appellant maakte bezwaar tegen deze brief, maar het college verklaarde dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk, omdat de brief niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze niet-ontvankelijk verklaring eveneens niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn faxbericht wel degelijk als een aanvraag moet worden beschouwd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het faxbericht van appellant inderdaad als een aanvraag moet worden aangemerkt. De Raad heeft vastgesteld dat het college ten onrechte de brief van 27 oktober 2014 niet als een besluit heeft aangemerkt en dat de rechtbank zich onbevoegd had moeten verklaren om kennis te nemen van het beroep. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de Raad heeft zich onbevoegd verklaard.

Uitspraak

15.4006 WWB

Datum uitspraak: 4 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
24 april 2015, 15/326 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Spanje (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Best (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2017, gevoegd met de zaken 16/3173 PW en 16/3208 PW. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.C.W. Vorstenbosch en D. Matheeuwsen.
In de zaken 16/3173 PW en 16/3208 PW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant was tot 24 maart 2010 gehuwd met [naam] (W). Bij uitspraak van
17 augustus 2010 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bepaald dat appellant vanaf
24 maart 2010 partneralimentatie is verschuldigd aan W. W ontvangt sinds 6 oktober 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) van het college. Appellant ontvangt sinds 1 november 2013 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
1.2.
Appellant heeft op 31 augustus 2014 een faxbericht aan het college gestuurd met de volgende inhoud:
“Bij deze verzoek ik u, doe ik een aanvraag als onderhoudsplichtige conform de WWB en het verhaalbeleid van de gemeente, conform de beleidsregel 12 een herbeoordeling wegens gewijzigde draagkracht als onderhoudsplichtige, wegens gewijzigde omstandigheden per
1 november 2013”.
1.3.
Het college heeft appellant bij brief van 27 oktober 2014 het volgende meegedeeld:
“Aangezien wij geen verhaal op u toepassen, zijn de beleidsregels niet van toepassing. Zoals wij u reeds eerder hebben meegedeeld is de partneralimentatie vastgesteld door de rechter. Deze partneralimentatie is op grond van artikel 31 van de WWB aan te merken als middelen. Deze dienen derhalve gekort te worden op de uitkering van uw ex-partner. Aangezien u de opgelegde partneralimentatie niet vrijwillig aan uw ex-partner betaalde, is haar op grond van artikel 55 van de WWB de verplichting opgelegd om de partneralimentatie te innen”.
1.4.
Appellant heeft tegen de brief van 27 oktober 2014 bezwaar gemaakt. Bij besluit van
17 december 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de brief van
27 oktober 2014 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de inhoud van het schrijven van 27 oktober 2014 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.5.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het niet dan wel niet tijdig nemen van een besluit overeenkomstig de WWB en de beleidsregels van de gemeente Best.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het uitblijven van een besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen. Het schrijven van 31 augustus 2014 kan niet worden aangemerkt als een aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Daarmee is de brief van 27 oktober 2014 ook geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Nu er geen sprake is van een aanvraag kan geen toepassing worden gegeven aan de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat hij met het faxbericht van 31 augustus 2014 een aanvraag heeft ingediend, dat het college ten onrechte heeft gesteld dat geen verhaal op hem van toepassing is en dat het college de aanvraag ten onrechte niet in behandeling heeft genomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Van een rechtshandeling is sprake indien een handeling is gericht op enig rechtsgevolg. Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
4.2.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, dient het faxbericht van 31 augustus 2014 te worden aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Op deze aanvraag heeft het college bij brief van 27 oktober 2014 gereageerd. De strekking van deze brief was van informatieve aard en bevat slechts feitelijke mededelingen over het korten van de partneralimentatie op de bijstand van de ex-partner. Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar tegen de brief van 27 oktober 2014 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Er is geen sprake van een op rechtsgevolg gericht besluit van het college op een aanvraag van appellant.
4.3.
Het in 1.5 ingestelde beroep van appellant is gebaseerd op het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, ingevolge welke bepaling voor de toepassing van wettelijke voorschriften over (bezwaar en) beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Deze bepaling heeft ten doel een bestuursorgaan ertoe te bewegen alsnog een besluit te nemen. Daartoe wordt aan een belanghebbende een rechtsmiddel geboden in de situatie waarin het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen.
Gelet op deze beperkte strekking kan op grond van deze bepaling geen rechtsmiddel meer worden aangewend indien eenmaal een voor (bezwaar en) beroep vatbaar besluit is genomen.
4.4.
Uit 4.2 volgt dat het college bij het bestreden besluit een voor beroep vatbaar besluit heeft genomen. Dit maakt dat geen sprake is van een niet genomen of een fictief besluit. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De rechtbank had zich onbevoegd moeten verklaren om kennis te nemen van het beroep tegen het niet of niet tijdig nemen van een besluit. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad zich onbevoegd verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart zich onbevoegd;
- bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 123,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2017.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) W.A.M. Ebbinge

RH