ECLI:NL:CRVB:2017:1519

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
16/3173 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen belanghebbende bij terugvordering van bijstand ex-partner

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, woonachtig in Spanje, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Best, die op 17 maart 2015 een terugvordering van bijstandsuitkering van zijn ex-partner, W., heeft opgelegd. De appellant stelde dat hij belanghebbende was bij deze terugvordering, omdat de civiele rechter had bepaald dat de helft van het teruggevorderde bedrag voor zijn rekening zou komen.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant geen belanghebbende was in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zijn belang niet rechtstreeks bij het besluit van 17 maart 2015 was betrokken. De terugvordering betrof immers de ex-partner van de appellant en niet de appellant zelf. De Raad heeft deze overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 april 2017, met W.H. Bel als rechter en W.A.M. Ebbinge als griffier.

Uitspraak

16/3173 PW
Datum uitspraak: 4 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
28 april 2016, 15/3074 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] Spanje, (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Best (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 15/4006 WWB en 16/3208 PW plaatsgevonden op 21 februari 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.C.W. Vorstenbosch en D. Matheeuwsen. In de zaken 15/4006 WWB en 16/3208 PW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 17 maart 2015 heeft het college de aan [W.] (W), de ex-partner van appellant, over de periode van 6 oktober 2008 tot en met 29 oktober 2010 verstrekte bijstandsuitkering tot een bedrag van € 16.920,75 van W teruggevorderd.
1.2.
Appellant heeft tegen dat besluit een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van
14 september 2015 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het bezwaarschrift niet binnen de bezwaartermijn is ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. Een belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb is degene wiens belang rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. Het belang dat appellant bij het besluit van 17 maart 2015 heeft vloeit slechts voort uit de beschikkingen van 22 maart 2011 van het Gerechtshof
´s-Hertogenbosch en van 13 januari 2012 van de rechtbank ´s-Hertogenbosch. Het betreft een afgeleid belang dat niet rechtstreeks bij het besluit van 17 maart 2015 is betrokken. De terugvordering van de bijstand bij besluit van 17 maart 2015 vindt immers niet bij appellant plaats, maar bij W. Daarom is appellant geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat hij een afgeleid belang heeft bij de terugvordering van W omdat de civiele rechter in het kader van de boedelscheiding heeft bepaald dat de helft van het teruggevorderde bedrag van W voor rekening van appellant komt. Naar de mening van appellant is het van W teruggevorderde bedrag niet goed berekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellant geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel rust. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2017.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) W.A.M. Ebbinge

RH