ECLI:NL:CRVB:2017:1657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
15/5315 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts

In deze zaak heeft appellante, een theatermaakster en zangeres, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen, maar na een ziekmelding in 2012 werd vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv concludeerde op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek van de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er voldoende rekening was gehouden met haar medische situatie, met name de ziekte van Cushing en de daarmee samenhangende vermoeidheidsklachten. Het Uwv verzocht de Raad om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat er voldoende rekening was gehouden met de medische informatie. De Raad concludeerde dat er geen gronden waren om aan te nemen dat appellante niet geschikt was voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/5315 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 juni 2015, 14/4149 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 mei 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.S. Worung, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft appellante informatie van de KNO-arts, de internist-endocrinoloog en de revalidatiearts aan de Raad gezonden. Hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. E. Tahitu, kantoorgenoot van mr. Worung. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft gewerkt als theatermaakster/zangeres. In de periode 2005 tot 2007 was zij arbeidsongeschikt als gevolg van pijnklachten. Na het doorlopen van de wachttijd heeft het Uwv vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Op 11 januari 2012 heeft appellante zich ziek gemeld met longklachten en diverse andere klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
3 december 2013 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 8 januari 2014 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Omdat de ziekmelding van appellante tevens is opgevat als een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten opzichte van 2007, heeft het Uwv beoordeeld of er sprake kon zijn van herleving van het recht. Bij besluit van 5 december 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante ook per 11 februari 2012 (vier weken na datum uitval) geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan.
1.2.
Het door appellante tegen de besluiten van 3 en 5 december 2013 ingestelde bezwaar is bij besluit van 27 mei 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan deze beslissing liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank acht het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig en ziet geen aanleiding om aan te nemen dat er met de in bezwaar gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 mei 2014 onvoldoende rekening is gehouden met de omtrent de gezondheidstoestand van appellante beschikbare informatie. De rechtbank is verder van oordeel dat de gedingstukken geen aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde urenbeperking, van ongeveer zes uur per dag en dertig uur per week, geen recht doet aan de beperkingen van appellante. De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met de beschikbare medische informatie. Bij het vaststellen van de belastbaarheid is met de aan de ziekte van Cushing gerelateerde verschijnselen, met name de vermoeidheidsklachten, onvoldoende rekening gehouden.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de stukken geen aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante, wordt onderschreven. In de FML van 23 mei 2014 is rekening gehouden met de pijnklachten, de longklachten en de psychische klachten van appellante. Wat appellante in hoger beroep, onder verwijzing naar medische stukken van behandelaars, naar voren heeft gebracht, tast het oordeel van de rechtbank niet aan, omdat uit deze stukken niet kan worden opgemaakt dat er sprake is van medische aandoeningen waarmee bij het vaststellen van de belastbaarheid geen, of onvoldoende, rekening is gehouden. Van belang is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op de medische stukken die appellante in hoger beroep heeft ingediend, te kennen heeft gegeven dat met de kenmerken van het syndroom van Cushing als moeheid en spierzwakte rekening is gehouden. Hoewel de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de vaststelling van de belastbaarheid van appellante onvoldoende klinische aanknopingspunten heeft gezien voor de vaststelling van de ziekte van Cushing, is aldus toereikend toegelicht dat met de klachten afdoende rekening is gehouden.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals vastgelegd in de FML, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat appellante niet geschikt is de werkzaamheden in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en L. Koper en W.E. Doolaard als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2017.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) A.M.C. de Vries

NW