ECLI:NL:CRVB:2017:1690
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek en geschiktheid voor functies in het kader van WIA en ZW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die zich ziek had gemeld terwijl zij een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW), betwistte de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was vastgesteld. Appellante stelde dat zij meer beperkingen had dan in de FML waren opgenomen en dat de functies die aan haar waren voorgehouden niet geschikt waren.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hadden appellante onderzocht en beschikten over relevante medische informatie. De Raad oordeelde dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat en dat de functies die aan haar waren voorgehouden, waaronder de functie van magazijnmeester, in voldoende mate geschikt waren. De Raad concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 27 februari 2015 terecht was, omdat appellante met haar beperkingen in staat werd geacht om de functie van magazijnbediende uit te oefenen.
De uitspraak bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.