ECLI:NL:CRVB:2017:1731

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
15-1415 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling laten aanvraag om bijstand wegens onvoldoende gegevens over inkomsten uit verhuur

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellanten, die bijstand hadden aangevraagd op 20 november 2013, werden geconfronteerd met een verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om aanvullende gegevens te verstrekken. Het college had hen gevraagd om bewijsstukken van alle ontvangsten uit verhuur van hun panden en bankafschriften van de afgelopen twaalf maanden. Ondanks herhaalde verzoeken om deze gegevens, hebben de appellanten niet voldaan aan de eisen van het college, wat leidde tot het besluit om de aanvraag buiten behandeling te stellen op 2 januari 2014.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellanten tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep voerden de appellanten aan dat zij wel degelijk de gevraagde gegevens hadden overgelegd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de appellanten niet alle benodigde informatie hadden verstrekt en dat het college terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De Raad benadrukte dat het bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

De uitspraak bevestigt dat het college niet verplicht was om appellanten een hersteltermijn te bieden, aangezien zij niet aan de informatieverplichtingen hadden voldaan. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15.1415 WWB

Datum uitspraak: 9 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 januari 2015, 14/4782 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Zundert. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.H. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 20 november 2013 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Ten tijde van de aanvraag bewoonden appellanten een eigen woning op het adres [adres] te [woonplaats] en verhuurden zij woningen aan de [straatnaam] [nummer X] , [nummer Y] en [nummer Z] te [woonplaats] .
1.2.
Ter beoordeling van de aanvraag heeft het college bij brief van 20 november 2013 appellanten verzocht om nadere gegevens in te leveren, waaronder bewijsstukken van alle ontvangsten uit verhuur van alle panden aan de [straatnaam] over de afgelopen
twaalf maanden en afschriften van alle betaal- en spaarrekeningen van de laatste twaalf maanden. Bij brief van 17 december 2013 heeft het college onder verwijzing naar de brief van 20 november 2013 appellanten in de gelegenheid gesteld om vóór 31 december 2013 de vorengenoemde gegevens over te leggen. Daarbij is vermeld dat indien niet op tijd wordt gereageerd of niet alle gevraagde gegevens worden ingeleverd, de aanvraag niet kan worden beoordeeld en niet in behandeling wordt genomen. Voorts is vermeld dat, als appellanten op tijd aangeven dat het niet lukt om alle gegevens voor 31 december 2013 in te leveren, de inlevertermijn kan worden verlengd. Appellant heeft bij brieven van 18 en 27 december 2013 gereageerd op de brief van het college van 17 december 2013.
1.3.
Bij besluit van 2 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 juni 2014 (bestreden besluit), heeft het college met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag van appellanten buiten behandeling gesteld. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat appellanten niet alle gevraagde gegevens hebben verstrekt. Uit de door appellanten overgelegde bankafschriften blijkt bovendien dat er sprake is van een vierde bankrekening. Appellanten hebben hiervan in het geheel geen bankafschriften overgelegd. Voorts hebben appellanten geen (volledig) inzicht gegeven in de inkomsten uit verhuur.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2,
tweede lid, van de Awb om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de gevraagde gegevens van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of appellanten de door het college gevraagde gegevens binnen de aan hen gegeven termijn hebben verstrekt.
4.3.
Anders dan appellanten hebben gesteld, blijkt uit de gedingstukken niet dat zij alle bij brief van 17 december 2013 gevraagde gegevens hebben overgelegd. Zo hebben appellanten geen bewijsstukken van de inkomsten uit verhuur van alle woningen over de gehele periode van twaalf maanden overgelegd. Bij brieven van 18 en 27 december 2013 hebben appellanten, onder verwijzing naar reeds in het bezit van het college zijnde gegevens, een aantal gegevens overgelegd. Nu het college reeds met de brief van 17 december 2013 kenbaar had gemaakt dat de daarin genoemde gegevens nog ontbreken, hadden appellanten niet kunnen volstaan met een verwijzing naar eerder - beweerdelijk - overgelegde stukken. Het college was niet gehouden om appellanten opnieuw een hersteltermijn te bieden.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het college bevoegd was om de aanvraag om bijstand van 20 november 2013 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Uit 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2017.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) L.L. van den IJssel

HD