ECLI:NL:CRVB:2017:1735

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
15-8173 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling van aanvraag bijstandsverlening op basis van onvoldoende gegevens

In deze zaak heeft appellant op 13 februari 2015 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft appellant op 16 maart 2015 verzocht om ontbrekende gegevens, waaronder bankafschriften van alle op zijn naam gestelde rekeningen, in te leveren voor 30 maart 2015. Appellant heeft echter niet alle gevraagde gegevens ingeleverd, wat heeft geleid tot de buiten behandelingstelling van zijn aanvraag op 10 april 2015. Dit besluit is later door het college gehandhaafd.

De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij betoogde dat het college niet had mogen besluiten om zijn aanvraag buiten behandeling te stellen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat appellant niet binnen de gestelde termijn de gevraagde bankafschriften heeft overgelegd. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag.

De Raad concludeert dat het verzoek van het college om bankafschriften voldoende concreet en specifiek was en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om de gevraagde gegevens te verstrekken. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.8173 PW

Datum uitspraak: 9 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 november 2015, 15/5663 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter zitting op 28 maart 2017 aan de orde gesteld. Partijen zijn met bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 13 februari 2015 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Participatiewet.
1.2.
Ter beoordeling van de aanvraag heeft het college bij brief van 16 maart 2015 appellant verzocht vóór 30 maart 2015 ontbrekende gegevens in te leveren, waaronder afschriften van alle betaal- en spaarrekeningen, geregistreerd op naam van appellant, met alle bij- en afschrijvingen vanaf 1 januari 2015 tot en met heden met het meest recente saldo. Daarbij is appellant erop gewezen dat het niet voldoen aan het gevraagde kan leiden tot
buitenbehandelingstelling van de aanvraag. Op 30 maart 2015 heeft appellant een aantal gegevens ingeleverd.
1.3.
Bij besluit van 10 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 juni 2015 (bestreden besluit), heeft het college met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat appellant niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt. Er ontbreken onder meer afschriften van een tweetal en/of-spaarrekeningen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2,
tweede lid, van de Awb om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarvoor de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Vaststaat dat appellant niet binnen de gegeven hersteltermijn de bij brief van 16 maart 2014 gevraagde bankafschriften van alle op zijn naam gestelde bankrekeningen heeft overgelegd. Niet in geschil is dat de gevraagde gegevens van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
4.3.
Anders dan appellant heeft gesteld, was het college niet gehouden om de reeds bekende op naam van appellant gestelde bankrekeningen concreet te vermelden in de brief van
16 maart 2015. Het ligt immers in de eerste plaats op de weg van degene die om bijstand verzoekt alle gegevens, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, over te leggen. Het college heeft kunnen volstaan met het verzoek om bankafschriften van alle bankrekeningen op naam van appellant vanaf 1 januari 2015. Dit verzoek is, anders dan appellant meent, voldoende duidelijk en specifiek.
4.4.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs niet in staat was om binnen de gestelde hersteltermijn over deze gegevens te beschikken. De enkele stelling van appellant dat het bestaan van de twee en/of-spaarrekeningen hem was ontgaan en dat hij daar verder geen bemoeienis mee had, is onvoldoende.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het college bevoegd was om de aanvraag om bijstand van 13 februari 2015 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Uit 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2017.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) L.L. van den IJssel

HD