ECLI:NL:CRVB:2017:1737

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
16-6832 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandeling gelaten aanvraag om bijstand wegens ontbrekende bankafschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 september 2016 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond heeft verklaard. Appellant had van 17 september 2014 tot 1 juni 2015 bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet en diende op 25 november 2015 een nieuwe aanvraag om bijstand in. Het college vroeg appellant om voor 10 december 2015 bankafschriften van al zijn rekeningen van de afgelopen zes maanden in te leveren. Appellant heeft echter slechts enkele bankafschriften van zijn ING-rekening ingeleverd en niet de gevraagde afschriften van zijn ABN AMRO-rekening.

Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat appellant niet volledig aan de informatieverplichting had voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om de aanvraag niet in behandeling te nemen, aangezien inzicht in de financiële positie van appellant noodzakelijk is voor de beoordeling van het recht op bijstand.

In hoger beroep herhaalt appellant zijn eerdere argumenten en stelt dat hij tijdig heeft voldaan aan het informatieverzoek. De Centrale Raad van Beroep bevestigt echter het oordeel van de rechtbank en stelt vast dat appellant geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

16/6832 PW
Datum uitspraak: 9 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 september 2016, 16/3672 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Darwish.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1
Appellant heeft van 17 september 2014 tot 1 juni 2015 bijstand ontvangen, laatstelijk op grond van de Participatiewet.
1.2.
Op 25 november 2015 heeft appellant opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend. Hierbij heeft hij vermeld dat hij de beschikking heeft over een ING-rekening met nummer (…) [nummer A] (ING-rekening) en een ABN AMRO-rekening met nummer (…) [nummer B]
(ABN-rekening).
1.3.
Bij brief van 26 november 2015 heeft het college appellant, voor zover van belang, gevraagd om vóór 10 december 2015 afschriften van alle in zijn bezit zijnde betaal- en spaarrekeningen van de afgelopen zes maanden, met alle bij- en afschrijvingen, de naam, de datum en het saldo, alsmede alle rekeningen waarvan het saldo nihil, negatief, recentelijk geblokkeerd en/of opgeheven is of al lange tijd niet in gebruik is, in te leveren (gevraagde bankafschriften). Hierbij heeft het college appellant erop gewezen dat het niet verstrekken van de gevraagde bankafschriften tot gevolg kan hebben dat het college de aanvraag niet in behandeling neemt.
1.4.
Appellant heeft op 8 december 2015 enkel bankafschriften over de maanden september, oktober en november 2015 met volgnummers 9, 10 en 11 ingeleverd van de ING-rekening.
1.5.
Bij besluit van 23 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 april 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld. Dit besluit berust op de grond dat appellant niet volledig de gevraagde bankafschriften, waaronder die van de ABN-rekening, heeft verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om de aanvraag van appellant niet in behandeling te nemen. In dit kader heeft de rechtbank overwogen dat voor een juiste beoordeling van het recht op bijstand inzicht is vereist in de financiële positie van appellant in de aan de aanvraag om bijstand voorafgaande periode. De gevraagde bankafschriften zijn noodzakelijk om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Daarbij gaat het onder meer om afschriften van alle betaalrekeningen van appellant van de afgelopen zes maanden. Gebleken is dat appellant een aantal bankafschriften heeft ingeleverd, maar dat diverse bankafschriften nog ontbreken, zoals bankafschriften van de ABN-rekening. Appellant heeft deze bankafschriften ook niet binnen de hem verleende hersteltermijn ingediend.
3. Appellant voert in hoger beroep, evenals in beroep, aan dat hij tijdig heeft voldaan aan het informatieverzoek van het college. Hij heeft alle stukken die nodig zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag aan het college toegezonden en heeft derhalve recht op bijstand vanaf het moment van zijn aanvraag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de in 2 weergegeven overwegingen waarop dat oordeel berust. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) A. Mansourova

HD