ECLI:NL:CRVB:2017:187

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
19 januari 2017
Zaaknummer
16/3323 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing over bijzondere bijstand en dwangsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 1 april 2016, waarin het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor bijzondere bijstand niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant ontving op het moment van de aanvraag algemene bijstand en had op 29 april 2015 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van griffierecht. Na een ingebrekestelling op 16 juli 2015, heeft appellant op 17 juli 2015 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. Het college heeft uiteindelijk op 23 juli 2015 de bijzondere bijstand toegekend, maar stelde vast dat er geen dwangsom verschuldigd was omdat er binnen twee weken na de ingebrekestelling een beslissing was genomen.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk, omdat appellant niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht. Tevens werd het beroep tegen het besluit van 30 juli 2015 ongegrond verklaard, omdat het college tijdig had beslist. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere uitspraak konden weerleggen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/3323 PW
Datum uitspraak: 17 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
1 april 2016, 15/3148 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2016. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.D. Weber.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde in geding algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Participatiewet.
1.2.
Appellant heeft op 29 april 2015 bijzondere bijstand aangevraagd in de kosten van griffierecht. Appellant heeft het college bij brief van 16 juli 2015 in gebreke gesteld omdat nog niet op deze aanvraag was beslist. Op 17 juli 2015 heeft hij beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag van 29 april 2015.
1.3.
Bij besluit van 23 juli 2015 heeft het college de op 29 oktober 2015 de verzochte bijzondere bijstand toegekend.
1.4.
Bij besluit van 30 juli 2015 heeft het college vastgesteld dat de termijn waarin op de aanvraag had moeten worden beslist is verstreken en dat geen dwangsom is verschuldigd omdat binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling een beslissing is genomen op de aanvraag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 30 juli 2015 ongegrond verklaard. Ten aanzien van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft de rechtbank overwogen dat door appellant niet is voldaan aan het vereiste in
artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen belang heeft bij dit beroep omdat bij het in 1.3 vermelde besluit alsnog is beslist op de aanvraag waarbij de gevraagde bijzondere bijstand volledig is toegekend. Ten aanzien van het beroep tegen het besluit van 30 juli 2015 heeft de rechtbank overwogen dat het college binnen de twee weken termijn als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb een beschikking heeft gegeven, zodat geen dwangsom is verschuldigd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen van de aangevallen uitspraak - zoals onder 2 samengevat - waarop dat oordeel berust. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de aangevallen uitspraak onjuist zou zijn. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het college structureel te laat besluiten neemt waardoor hij rechtsmiddelen moet aanwenden en dat correcte rechtspraak uitblijft. Dit betoog is, wat daarvan zij, algemeen van aard en kan in dit geval niet tot een ander oordeel leiden.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2017.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) L.V. van Donk

HD