ECLI:NL:CRVB:2017:188

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
19 januari 2017
Zaaknummer
16/532 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvangstbevestiging bezwaarschrift als geen besluit in de zin van de Awb

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die algemene bijstand ontving, had bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van Medemblik, waarin hij werd geïnformeerd over de begeleiding bij zijn re-integratie en de toepassing van de kostendelersnorm. Het college had op 16 januari 2015 een ontvangstbevestiging gestuurd, maar deze werd door het college niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beschouwd. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de brief van 16 januari 2015 enkel een bevestiging van ontvangst van het bezwaar was en niet gericht was op enig rechtsgevolg. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een besluit zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht had afgezien van het horen van de appellant, aangezien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/532 WWB
Datum uitspraak: 17 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
11 december 2015, 15/1719 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2016. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.D. Weber.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde in geding algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Participatiewet.
1.2.
Bij brief van 10 december 2014 heeft het college appellant bericht voornemens te zijn hem te gaan begeleiden bij zijn re-integratie. Op 23 december 2014 heeft het college appellant bericht over de toepassing van de kostendelersnorm op de bijstand. Appellant heeft op
31 december 2014 bezwaar gemaakt tegen de brief van 10 december 2014. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft het college appellant op 16 januari 2015 een ontvangstbevestiging gezonden waarin het college heeft verwezen naar de brief van 23 december 2014.
1.3.
Op 22 januari 2015 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de brief van 16 januari 2015. Bij besluit van 16 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het college dit bezwaar kennelijk
niet-ontvankelijk geacht. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat die brief geen op rechtsgevolg gericht besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De ontvangstbevestiging bevat weliswaar een fout, namelijk een verwijzing naar een verkeerde brief, maar dat maakt niet dat het bezwaar ontvankelijk is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding ligt de vraag voor of de brief van 16 januari 2015 een besluit bevat als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ingevolge deze bepaling wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt gedoeld op een handeling gericht op rechtsgevolg.
4.2.
Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat in de brief van 16 januari 2015 uitsluitend de ontvangst van een bezwaar van appellant wordt bevestigd en dat deze brief niet is gericht op enig rechtsgevolg. Van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is dus geen sprake. Dat het college in de ontvangstbevestiging van 16 december 2015 een verkeerde datum heeft vermeld, die overigens kort daarna is hersteld, leidt niet tot een ander oordeel.
4.3.
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
4.4.
Anders dan appellant meent heeft het college onder de gegeven omstandigheden terecht gebruik gemaakt van de mogelijkheid om van het horen in bezwaar af te zien. Nu redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar was immers voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de in 4.3 vermelde bepaling.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2017.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) L.V. van Donk

HD