In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die zich per 10 juli 2007 ziek heeft gemeld. Appellant, die eerder arbeidsongeschikt was verklaard, had een uitkering die per 30 juli 2004 was ingetrokken. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen de vijf jaar na deze intrekking. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank had overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gereageerd op de door appellant overgelegde stukken. De Raad concludeert dat de gezondheidssituatie van appellant op 30 juli 2007, dan wel op 14 juli 2008, niet is verslechterd ten opzichte van de situatie op 30 juli 2004. De verzekeringsarts had geconcludeerd dat er geen toegenomen beperkingen waren en dat de eerdere beoordelingen van psychiaters Kemperman en Hassing in aanmerking waren genomen. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 2 juni 2017.