ECLI:NL:CRVB:2017:2001

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
16/5106 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanvragen om bijstand en eisen aan de vorm van ingediende gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante had aanvragen om bijstand ingediend op basis van de Participatiewet (PW), maar haar aanvragen werden door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst buiten behandeling gesteld. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig de gevraagde gegevens had overgelegd, waaronder bankafschriften, en dat de door haar ingediende documenten in Word-formaat niet voldeden aan de eisen die het dagelijks bestuur had gesteld. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur in redelijkheid kon eisen dat de bankafschriften in PDF-formaat of als schermafdrukken werden ingediend, omdat Word-documenten gemakkelijk te manipuleren zijn. Appellante had de mogelijkheid om de gegevens in een andere vorm aan te leveren, maar had dit niet adequaat gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een veroordeling tot schadevergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig en correct aanleveren van gegevens bij aanvragen om bijstand.

Uitspraak

16 5106 PW

Datum uitspraak: 6 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
23 juni 2016, 15/4819 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo (dagelijks bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft haar vader, [naam vader] , hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 september 2016 heeft mr. B. van Dijk, advocaat, zich als gemachtigde van appellante gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2017. Namens appellante zijn verschenen mr. Van Dijk en [naam vader] . Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. Heidergott.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 31 maart 2015 een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend.
1.2.
Bij brief van 19 mei 2015 heeft het dagelijks bestuur appellante verzocht uiterlijk
27 mei 2015 een aantal ontbrekende gegevens over te leggen, waaronder afschriften van al haar bank-, giro-, spaar- en effectenrekeningen over de periode vanaf 1 maart 2015.
1.3.
Bij brief van 28 mei 2015 heeft het dagelijks bestuur appellante nogmaals verzocht uiterlijk 4 juni 2015 de gevraagde gegevens over te leggen, die zij heeft verzuimd te verstrekken. Het dagelijks bestuur heeft appellante erop gewezen dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg heeft dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gesteld.
1.4.
Bij besluit van 5 juni 2015 (besluit 1) heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellante buiten behandeling gesteld. Daaraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellante de gevraagde gegevens niet of niet volledig binnen de gegeven hersteltermijn heeft verstrekt.
1.5.
Appellante heeft op 31 juli 2015 opnieuw bijstand ingevolge de PW aangevraagd.
1.6.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een medewerker van Werkplein Baanzicht Assen appellante bij brief van 3 september 2015 uitgenodigd voor een gesprek op
10 september 2015 en daarbij verzocht tijdens dat gesprek een aantal gegevens over te leggen, waaronder afschriften inclusief alle volgbladen van al haar bank-, giro-, spaar- en
effectenrekeningen over de periode vanaf 1 juni 2015. Hierbij is vermeld dat indien appellante gebruik maakt van internetbankieren en zij geen papieren afschriften meer ontvangt, zij een print van het digitale bankafschrift moet indienen en dat zij die via internetbankieren kan printen. Op 10 september 2015 heeft appellante een deel van de gevraagde gegevens overgelegd.
1.7.
Bij brief van 11 september 2015 heeft een medewerker van Werkplein Baanzicht Assen appellante verzocht uiterlijk 18 september 2015 de nog ontbrekende gegevens over te leggen, waaronder de onder 1.6 vermelde bankafschriften, waarbij opnieuw dezelfde uitleg over het printen van bankafschriften is vermeld. Appellante heeft vervolgens de bankafschriften in de vorm van een Word-bestand overgelegd.
1.8.
Bij brief van 23 september 2015 heeft een medewerker van Werkplein Baanzicht Assen appellante nogmaals in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 30 september 2015 de nog ontbrekende gegevens over te leggen, namelijk de afschriften van haar spaarrekeningen. Hierbij is vermeld dat indien appellante gebruik maakt van internetbankieren en zij geen papieren bankafschriften meer ontvangt, zij een print van het digitale bankafschrift moet indienen. Appellante diende de bankafschriften te downloaden in pdf-formaat. Appellante kan deze ook via internetbankieren printen. Appellante is er daarbij op gewezen dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg heeft dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling wordt gesteld.
1.9.
In een door appellante bij een medewerker van Werkplein Baanzicht Assen ingezonden
e-mailbericht van 23 september 2015 heeft een medewerker van de Rabobank aan [naam vader] medegedeeld dat het niet mogelijk is om via het downloaden van transactiegegevens een
pdf-bestand te maken van de spaarrekening. In reactie hierop heeft een medewerker van het dagelijks bestuur per e-mailbericht van 24 september 2015 aan [naam vader] medegedeeld dat met een smartphone of tablet een schermafdruk gemaakt kan worden van het op de Rabosite opgeroepen bankafschrift, en daarbij aangeboden om bij [naam vader] thuis langs te komen om samen de schermafdrukken te maken van de bankafschriften van de spaarrekeningen. Appellante is niet ingegaan op dit aanbod en heeft een foto van het beeldscherm aan het Werkplein Baanzicht Assen overgelegd.
1.10.
Bij besluit van 2 oktober 2015 (besluit 2) heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellante van 31 juli 2015 buiten behandeling gesteld. Daaraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellante de afschriften van haar spaarrekeningen niet of niet volledig binnen de gegeven hersteltermijn heeft verstrekt. Door middel van de wel door appellante verstrekte informatie omtrent haar spaarrekeningen is het saldo op het moment van de aanvraag van de uitkering niet vast te stellen.
1.11.
Bij besluit van 28 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het dagelijks bestuur de ontbrekende stukken en aanzien van de aanvraag van 31 maart 2015 niet heeft ontvangen en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze de stukken heeft ingeleverd. Ten aanzien van de aanvraag van 31 juli 2015 heeft het dagelijks bestuur gesteld dat de door appellante overgelegde Word-bestanden onvoldoende zijn, omdat deze te manipuleren zijn. De bankafschriften moesten in pdf-bestand worden ingediend of geprint via internetbankieren. Appellante is ook nog de gelegenheid geboden om een printscreen van het beeldscherm of een foto van het beeldscherm van haar computer over te leggen. De door appellante overgelegde foto is wazig en daardoor is niet duidelijk of het om de rekening van appellante gaat.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat zij in verband met de aanvraag van 31 maart 2015 de gevraagde gegevens eind mei 2015 heeft overgelegd. Daarnaast zijn deze gegevens besproken tussen appellante en een medewerkster van het dagelijks bestuur en is door de desbetreffende medewerkster te kennen gegeven dat de door appellante overgelegde gegevens volledig waren. Dat het dagelijks bestuur de gegevens is kwijtgeraakt mag niet voor rekening en risico van appellante komen. Met betrekking tot de aanvraag van 31 juli 2015 voert appellante aan dat voldaan is aan wat gevraagd werd, namelijk het overleggen van bankafschriften. Zij betwist dat daaraan de eis verbonden kan worden dat die informatie in een voorgeschreven vorm aangeleverd moet worden. Daarbij komt dat is gebleken dat de bank van appellante de desbetreffende bankafschriften niet in een pdf-formaat kan leveren. Daarnaast verzoekt appellante om vergoeding van schade.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Appellante bestrijdt niet dat de gegevens waar het dagelijks bestuur om heeft verzocht
voor de beslissing op de aanvragen van 31 maart 2015 en 31 juli 2015 nodig waren.
Aanvraag van 31 maart 2015
4.3.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de gevraagde gegevens tijdig heeft overgelegd. De enkele stelling dat zij de gevraagde gegevens op 21 mei 2015 aan de balie bij het dagelijks bestuur heeft afgegeven, is daartoe voldoende. Appellante heeft deze stelling niet met objectieve, verifieerbare bewijsstukken onderbouwd. Weliswaar is in het dossier een deel van de gevraagde gegevens aangetroffen maar dit maakt niet dat door appellante aannemelijk is gemaakt dat alle gevraagde stukken tijdig zijn overgelegd. Daarnaast staat vast dat appellante niet heeft verzocht om een ontvangstbevestiging. Zij heeft zichzelf hierdoor in de situatie gebracht dat zij achteraf niet aannemelijk kan maken of, wanneer en welke stukken zij heeft ingeleverd. Dit dient voor haar rekening te komen. Er zijn geen aanknopingspunten om appellante te volgen in haar betoog dat zij de overgelegde gegevens op 26 of 27 mei 2015 heeft besproken met een medewerkster van het dagelijks bestuur en dat de desbetreffende medewerkster heeft gezegd dat de gegevens volledig zijn overgelegd. De enkele stelling daartoe is niet voldoende. Daarbij is van belang dat het dagelijks bestuur in de brief van 28 mei 2015 nogmaals heeft verzocht om de gevraagde gegevens. Appellante heeft naar aanleiding van deze brief geen contact opgenomen met het dagelijks bestuur met een verzoek om opheldering, terwijl dit wel op haar weg lag.
4.3.2.
Gelet op wat hiervoor onder 4.3.1 is overwogen, was het dagelijks bestuur op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag van appellante van 31 maart 2015 buiten behandeling te stellen. Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
Aanvraag van 31 juli 2015
4.4.1.
Ingevolge artikel 53a, eerste lid, van de WWB bepaalt het bijstandverlenend orgaan welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd. Het dagelijks bestuur mag daarbij eisen stellen aan de vorm waarin de gevraagde gegevens moeten worden verstrekt. Het dagelijks bestuur heeft verklaard dat aan bijstandsgerechtigden wordt verzocht bankafschriften over te leggen in
pdf-formaat omdat de accountant van de gemeente daarom verzoekt. De reden hiervoor is dat een Word-bestand kan worden gemanipuleerd. Het dagelijks bestuur heeft daarom in redelijkheid van appellante mogen eisen de afschriften van haar spaar- en bankrekeningen in pdf-formaat dan wel in de vorm van een print van internetbankieren over te leggen. Dat de Rabobank geen pdf-bestanden van spaarrekeningen levert, maakt niet dat het dagelijks bestuur genoegen had moeten nemen met de door appellante overgelegde Word-bestanden. Aan appellante is immers, zoals vermeld onder 1.9, de mogelijkheid geboden om in plaats van in pdf-formaat de gevraagde gegevens over te leggen in de vorm van een schermafdruk of foto van het beeldscherm van haar computer, wat eveneens minder makkelijk te manipuleren is. Appellante heeft één foto van een scherm overgelegd. Deze is echter niet voldoende nu daarop het rekeningnummer onleesbaar is, waardoor niet duidelijk is of dit een foto is van een rekening van appellante. Hieruit volgt dat appellante niet binnen de hersteltermijn de gevraagde gegevens heeft overgelegd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.4.2.
Het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Appellante stelt dat zij twee gevallen kent waarin het college genoegen heeft genomen met bankafschriften in de vorm van een Word-bestand in dezelfde periode als hier aan de orde. Ter zitting heeft de gemachtigde van het dagelijks bestuur verklaard dat halverwege 2014 is bepaald dat bankafschriften niet meer in Word-documenten mochten worden aangeleverd, maar dat het mogelijk is dat na die tijd in een enkel geval akkoord is gegaan met bankafschriften in een Word-bestand. Dit betreft echter een fout. Uitgaande van deze omstandigheden is niet gebleken van een gedragslijn aan de zijde van het dagelijks bestuur. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zover gaat dat een in een vergelijkbaar geval gemaakte fout door het dagelijks bestuur dient te worden herhaald.
4.4.3.
Gelet op wat hiervoor onder 4.4.1 en 4.4.2 is overwogen, was het dagelijks bestuur op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag van appellante van 31 juli 2015 buiten behandeling te stellen. Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
Conclusie
4.5.
Gelet op 4.1 tot en met 4.4.3 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen grond. Het verzoek daartoe moet daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2017.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) C.A.E. Bon

HD