ECLI:NL:CRVB:2017:2016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
15/8086 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loongerelateerde WGA-uitkering en duurzaamheidscriteria in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als asbestverwijderaar werkte, viel op 3 december 2012 uit wegens klachten van het bewegingsapparaat en vroeg op 6 november 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering aan op basis van de Wet WIA. Het Uwv kende appellant een uitkering toe, maar oordeelde dat hij niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank onderschreef het oordeel van het Uwv en verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep herhaalt appellant zijn eerdere gronden en stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er redelijke verwachtingen waren voor verbetering van zijn belastbaarheid. Hij verwijst naar letsel aan zijn linkerhand door twee auto-ongevallen en de daaropvolgende behandelingen. De rechtbank had echter al vastgesteld dat de verzekeringsarts op basis van de beschikbare medische informatie terecht concludeerde dat er nog kansen op verbetering waren. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingediend die zijn stelling onderbouwt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad benadrukt dat de rechtbank de gronden van appellant volledig en gemotiveerd heeft besproken en dat er geen aanleiding is om aan de eerdere oordelen te twijfelen. De uitspraak wordt openbaar gedaan op 7 juni 2017.

Uitspraak

15/8086 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
3 december 2015, 15/2042 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2017. Appellant en mr. Kuit zijn – met bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was via een uitzendbureau werkzaam als asbestverwijderaar voor 40 uur per week, toen hij op 3 december 2012 uitviel wegens klachten van het bewegingsapparaat. Op
6 november 2014 heeft appellant bij het Uwv een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 8 januari 2015 bepaald, dat appellant met ingang van 1 december 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Appellant is volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA geacht. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij besluit van 9 juli 2015 (bestreden besluit). Daaraan liggen ten grondslag een rapport van 18 juni 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 8 juli 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit de voorhanden zijnde medische informatie terecht heeft afgeleid dat appellant op de datum in geding nog kansen had op verbetering van de belastbaarheid van zijn linkerhand. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat plastisch chirurg
B. van Nimmen in zijn brief van 13 oktober 2014 heeft geadviseerd eerst en vooral te starten met intensieve analytische handtherapie en dat op termijn een exploratie en tenolyse van de ringvinger noodzakelijk zal zijn. Voorts heeft de rechtbank gewezen op de uitspraak van de Raad van 16 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK7027), waarin is geoordeeld dat de omstandigheid dat een behandeling − achteraf gezien – geen dan wel minder verbetering heeft gebracht dan op de datum in geding was te verwachten, geen grond is om aan te nemen dat de verwachting van de verzekeringsarts, die bestond ten tijde van de in het geding van belang zijnde datum, voor onjuist moet worden gehouden. Appellant is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd te motiveren dat de prognose van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ondeugdelijk is geweest.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank, net als het Uwv, ten onrechte heeft geoordeeld dat de verwachting tot verbetering van zijn belastbaarheid redelijk tot goed is. Appellant heeft als gevolg van twee auto-ongevallen in december 2012 en in februari 2013 onder meer letsel opgelopen aan zijn linkerhand. Het was de bedoeling dat appellant met behulp van een handtherapeut kracht in zijn linker ringvinger zou terugkrijgen, waarna een aantal ingrepen zou volgen, maar inmiddels is gebleken dat het niet is gelukt om de kracht in die vinger terug te krijgen. Daarom is appellant gestopt met oefeningen en is hij niet geopereerd. Appellant heeft aangekondigd te trachten nadere medische informatie in te brengen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank zoals gegeven bij de aangevallen uitspraak en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden geheel onderschreven. Het hogerberoepschrift van appellant is beperkt tot een exacte herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en gemotiveerd besproken. De door appellant (ook) in hoger beroep aangekondigde nadere medische informatie ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn arbeidsongeschiktheid niet alleen volledig is maar ook duurzaam, is uitgebleven. Wat in hoger beroep is aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.2.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) B. Dogan

KP