ECLI:NL:CRVB:2017:205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
15-5198 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar loongerelateerde WGA-uitkering. Appellante, die sinds 15 januari 2010 arbeidsongeschikt is, heeft in 2012 een WGA-uitkering ontvangen, vastgesteld op 51,81%. Na verschillende meldingen van toegenomen arbeidsongeschiktheid, heeft het Uwv in 2013 de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld en vastgesteld op 45,4% tot 49,87%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, omdat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende rekening hebben gehouden met de medische gegevens en dat er geen aanwijzingen zijn dat appellante niet in staat is om aan de geselecteerde voorbeeldfuncties te voldoen. De Raad concludeert dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct is en dat de arbeidsdeskundige de geschiktheid van de functies adequaat heeft onderbouwd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/5198 WIA
Datum uitspraak: 20 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 juni 2015, 14/6525 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2016. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kaya. Het Uwv werd vertegenwoordigd door
mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 15 januari 2010 uitgevallen voor haar werkzaamheden als
PR-medewerker/persoonlijk assistent voor 40,46 uur per week wegens fysieke en psychische klachten. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid na verzekeringsgeneeskundig onderzoek en na expertise door een orthopedisch chirurg neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Na ook arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv aan appellante, bij besluit van
25 april 2012, een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 13 januari 2012. De mate van appellantes arbeidsongeschiktheid is in dit besluit vastgesteld op 51,81%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 7 december 2012 ongegrond verklaard.
1.2.
Appellante heeft zich op 5 januari 2013 met ingang van 1 december 2012 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Zij heeft op het wijzigingsformulier vermeld dat op
18 december 2012 een operatie uitgesteld is omdat zij ernstig verzwakt was, haar herniaklachten zijn verergerd en de huisarts volledige bedrust voorstelt. Appellante heeft zich tevens door middel van een op 28 januari 2013 gedateerd wijzigingsformulier toegenomen arbeidsongeschikt gemeld waarbij zij heeft vermeld dat zij op 17 januari 2013 een ongeluk heeft gehad waardoor zij een hersenschudding heeft. Voorts heeft appellante zich door middel van een wijzigingsformulier en brief van 1 mei 2013 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld waarbij ze het Uwv bericht dat zij tijdelijk wordt verpleegd in Kalmthout België, zenuwontstekingen rondom haar ruggenwervels heeft, bedlegerig is en toegenomen last heeft van PTSS.
1.3.
Naar aanleiding van haar meldingen is appellante op 30 augustus 2013 onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft informatie opgevraagd bij de huisarts van appellante. De verzekeringsarts heeft in een rapport van
19 november 2013 vermeld dat uit inlichtingen van de behandelend neurochirurg blijkt dat deze in augustus 2013 voldoende reden ziet om haar een rugoperatie aan te bieden. De door de behandelend neuroloog in 2012 gestelde diagnose van een kleine mediolaterale hernia op het niveau S1 is echter al bekend sinds februari 2011. In de stukken zijn geen aanwijzingen te vinden dat er sprake is van een toename van de rugafwijkingen. Voor beperkingen als gevolg van een hersenschudding dan wel een ongeval zijn geen medische gegevens in de voorhanden zijnde stukken te vinden. Uit het verslag van appellantes huisarts in Kalmthout blijkt dat appellante deze arts voor het eerst op 8 mei 2013 heeft bezocht. Deze arts wilde in verband met klachten van appellante over haar bewegingsapparaat een brief van het vorige ziekenhuis afwachten voordat hij een verwijzing zou geven. Er zijn geen aantekeningen van deze huisarts van na 8 mei 2013 aanwezig. De functionele mogelijkheden van appellante voor het verrichten van arbeid zijn ongewijzigd ten opzichte van de eerdere beoordeling. Omdat er mogelijk ernstiger psychische problematiek is dan tot op dat moment is aangenomen, heeft de verzekeringsarts een psychiatrische expertise gevraagd. De verzekeringsarts vermeldt in het genoemde rapport dat de uitkomst van deze expertise niet afgewacht, omdat appellante het Uwv in gebreke zou stellen als geen spoedig besluit op haar meldingen zou worden genomen.
1.4.
Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens in een rapport van 2 december 2013 aan de hand van geselecteerde voorbeeldfuncties vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 1 december 2012 45,4% is, op 17 januari 2013 45,70% is en met ingang van 18 mei 2013 45,5% is.
1.5.
Bij besluit van 2 december 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is gewijzigd, maar de hoogte van haar uitkering niet wijzigt omdat zij nog steeds 45 tot 55% arbeidsongeschikt is.
1.6.
Psychiater N.J. de Mooij heeft op verzoek van het Uwv een psychiatrische expertise verricht bij appellante. In een rapport van 2 januari 2014 heeft hij vermeld dat hij geen psychiatrische stoornis meer kan vaststellen.
1.7.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 december 2013 is zij door een verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien. Deze verzekeringsarts heeft in een rapport van 10 juli 2014 vermeld dat bij de beoordeling per einde wachttijd (in 2012) serieus rekening is gehouden met de rugklachten van appellante. De omstandigheid dat appellante binnenkort aan haar rug zal worden geopereerd is onvoldoende om met ingang van
1 december 2012 meer rugbeperkingen aan te nemen. Uit de psychiatrische expertise is gebleken dat appellante op de datum van dit onderzoek, 2 januari 2014, geen psychiatrische beperkingen had. Tot mei 2013 heeft wel een behandeling plaatsgevonden met EMDR wegens PTSS. In de FML is rekening gehouden met beperkingen voor het persoonlijk functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen reden om de FML aan te scherpen.
1.8.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 15 juli 2014 twee eerder geselecteerde functies laten vervallen omdat appellante niet voldoet aan de diploma-eis in deze functies. Op basis van de resterende drie functies wordt de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 49,87%.
1.9.
Bij besluit van 29 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 december 2013 ongegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is vastgesteld op 49,8% waardoor zij als onveranderd 45 tot 55 % arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard omdat het medisch onderzoek niet op voldoende zorgvuldige wijze is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had verzuimd om de behandeling van appellante bij GZ-psycholoog S.Z.W. de Jager mee te nemen in zijn beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de fase van beroep erop gewezen dat uit de inlichtingen van De Jager niets anders is gebleken dan uit de inlichtingen van de eerdere behandelaars van appellante naar voren is gekomen en dat de inlichtingen van de eerdere behandelaars in het rapport van psychiater De Mooij waren betrokken. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee heeft kunnen volstaan. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsartsen. Wat betreft de functie van productiemedewerkerindustrie (Standaard Beroepenclassificatiecode (SBC-code 111180) zijn de signaleringen bij de verschillende beoordelingspunten in beroep alsnog afdoende gemotiveerd. Over de functie van transportplanner (SBC-code 484010) is overwogen dat deze volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan worden verricht na het treffen van een voorziening, namelijk een draaistoel. Omdat dit om een relatief eenvoudige voorziening gaat is deze functie terecht als geschikt aangemerkt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten.
3. Appellante heeft in hoger beroep herhaald wat zij in eerste instantie heeft aangevoerd. Zij stelt dat zij volledig arbeidsongeschikt was ten tijde in geding. Van 10 januari 2010 tot
19 november 2013 is zij bedlegerig geweest. Appellante heeft naast (andere) fysieke en psychische klachten ernstige rugpijn van chronische aard. De aard van haar psychische klachten is ernstiger dan waar het Uwv van uitgaat en het beeld dat de behandelend artsen/psychologen van appellante hebben is beter dan het beeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv hebben. Voorts is ter zitting naar voren gebracht dat appellante zich door psychiater De Mooij niet gehoord voelde en dat zij de indruk had dat hij ingelicht was en over verouderde informatie beschikte. Daarnaast is zij het er niet mee eens dat de functie van transportplanner voor haar geschikt zou zijn als de werkgever kan zorgen voor een draaistoel.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat met de aanvulling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beroepsfase voldoende is gemotiveerd dat de inlichtingen van de behandelaars van appellante bij de beoordeling zijn betrokken en dat deze geen aanleiding hebben gegeven tot een ander standpunt. Voorts heeft het Uwv wat betreft de psychische beperkingen van appellante af mogen gaan op de expertise van psychiater De Mooij die geen psychiatrische stoornis meer kon vaststellen. De verzekeringsarts heeft juist vanwege twijfel over de psychische belastbaarheid van appellante psychiater De Mooij verzocht om een expertise verrichten. Appellante heeft niet eerder laten blijken dat zij zich niet kon vinden in de expertise van deze psychiater. Uit het rapport van psychiater De Mooij blijkt niet van vooringenomenheid of dat de informatie waarover hij beschikte verouderd was. In de rubriek persoonlijk functioneren in de FML is evenwel rekening gehouden met psychische beperkingen. In de rubrieken die betrekking hebben op dynamisch handelingen en statische belasting is voorts op diverse onderdelen rekening gehouden met de fysieke beperkingen die appellante ten tijde in geding had als gevolg van een hernia. Diverse inlichtingen van behandelaars, zoals de inlichtingen van GZ Psycholoog S.W.A. de Jager van 23 april 2014 en de inlichtingen ten aanzien van de rugoperatie hebben betrekking op de periode nadat appellante zich toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld. Uit de voor handen zijnde informatie van de behandelaars van appelante kan niet worden afgeleid dat zij in het geheel niet belastbaar was dan wel dat zij meer beperkingen had op de data met ingang waarvan appellante zich toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn er geen aanwijzingen dat appellante niet in staat is om aan de geselecteerde voorbeeldfuncties verbonden werkzaamheden te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 juli 2014 en in het in de beroepsfase ingebrachte rapport van 12 mei 2015 inzichtelijk en overtuigend toegelicht waarom appellante deze functies kan vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarbij wat betreft de functie van transportplanner in het rapport van 12 mei 2015 te kennen gegeven dat de mate van torderen in deze functie eenvoudig kan worden verminderd door het gebruik van een draaistoel. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat dit een relatief eenvoudige voorziening is die in redelijkheid van een werkgever kan worden gevergd.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Koper, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2017.
(getekend) L. Koper
(getekend) M.S.E.S. Umans
GdJ