ECLI:NL:CRVB:2017:207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
16-3861 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een bezwaar van appellante tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 26 juni 2015, waarin haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) werd afgewezen. Appellante had op 30 september 2015 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten omdat het bezwaar te laat was ingediend.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij door de zorg voor haar zieke moeder niet in staat was om tijdig bezwaar in te stellen. Ter onderbouwing heeft zij verklaringen ingediend. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet voldoende heeft aangetoond dat zij gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat was om een bezwaarschrift in te dienen. De Raad benadrukt dat appellante zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van bezwaar en dat de omstandigheden rondom de zorg voor haar moeder niet voldoende zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het bezwaar van appellante opnieuw niet-ontvankelijk. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door P. Vrolijk, in tegenwoordigheid van griffier G.J. van Gendt, en is openbaar uitgesproken op 20 januari 2017.

Uitspraak

16/3861 ANW
Datum uitspraak: 20 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2016, 15/7828 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Goettsch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft 28 november 2016 en 30 november 2016 nog nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Goettsch. Als getuigen zijn verschenen [B.],
[C.] en [D.]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1. Met een besluit van 26 juni 2015 heeft de Svb appellante laten weten het besluit van
29 januari 2002 te handhaven. In dat besluit heeft de Svb geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Namens appellante is op 30 september 2015 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van
26 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat de Svb ten onrechte in de bezwaarfase appellante niet heeft gehoord. Maar omdat het bezwaar niet verschoonbaar te laat was ingediend, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellante haar stelling herhaald dat zij door de zorg voor haar moeder in de bezwaarfase niet in staat was tijdig bezwaar in te stellen. Ter onderbouwing hiervan heeft zij een aantal verklaringen ingezonden.
4.1.
Voordat aan de inhoudelijke behandeling van een bezwaar toegekomen kan worden, dient een bezwaarschrift aan een aantal formele voorwaarden te voldoen. Eén van deze voorwaarden is, dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het bezwaarschrift uiterlijk zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, door het bestuursorgaan te zijn ontvangen. In dit geding is de bezwaartermijn begonnen op 27 juni 2015 en eindigde op 10 augustus 2015. Het bezwaarschrift is door de Svb ontvangen op 30 september 2015, zodat geconcludeerd moet worden dat appellante het bezwaar te laat heeft ingediend.
4.2.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb kan niet-ontvankelijk verklaring achterwege blijven als in redelijkheid niet geoordeeld kan worden dat appellante in verzuim in geweest. Appellante heeft niet met (medische) verklaringen aangetoond dat zij de hele periode waarin zij bezwaar had kunnen maken niet in staat is geweest, eventueel met hulp van derden, een, zo nodig pro forma, bezwaarschrift in te dienen. Zij heeft aangegeven dat iemand van Humanitas, die haar hielp met de administratie, haar niet heeft gewezen op de mogelijkheid van bezwaar en de bezwaartermijn. Wat hier ook van zij, appellante is zelf verantwoordelijk voor het tijdig reageren op een besluit, indien zij hier bezwaar tegen wil maken. In het besluit van 26 juni 2015 is opgenomen hoe en voor welke datum appellante bezwaar kan maken. Dat, zoals ook uit de verklaringen van de meegebrachte getuigen blijkt, appellante in deze tijd veel tijd en aandacht besteedde aan haar zieke moeder is evenmin voldoende reden de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar te achten.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak zal dan ook bevestigd worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P. Vrolijk, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2017.
(getekend) P. Vrolijk
(getekend) G.J. van Gendt
IvR