ECLI:NL:CRVB:2017:208

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
16-3035 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen besluiten van de Sociale verzekeringsbank niet ontvankelijk verklaard; herziening pensioen AOW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2016. De appellant, woonachtig in België, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die zijn pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) herzien. De Svb had appellant laten weten dat hij te veel pensioen had ontvangen en dat er een boete werd opgelegd wegens het te laat doorgeven van een wijziging in zijn gezinssituatie. Het bezwaar van appellant werd door de Svb niet-ontvankelijk verklaard, omdat het zou zijn ingediend na de bezwaartermijn.

In hoger beroep stelde appellant dat hij het besluit van 12 juli 2013 niet had ontvangen en dat hij wel een bezwaarschrift had ingediend tegen het besluit van 28 augustus 2013, maar geen reactie had ontvangen. De Raad beoordeelde of appellant tijdig bezwaar had ingesteld. Het bleek dat besluit 1 niet aangetekend was verzonden naar het juiste adres van appellant, waardoor de bezwaartermijn niet was aangevangen. Het bezwaarschrift van 14 augustus 2015 werd daarom als tijdig aangemerkt.

Daarnaast concludeerde de Raad dat een brief van appellant, die door de Svb als verzoek om een betalingsregeling werd opgevat, ook als bezwaarschrift tegen besluit 2 had moeten worden beschouwd. Deze brief was binnen de bezwaartermijn ontvangen. De rechtbank had deze aspecten niet onderkend en ten onrechte het beroep ongegrond verklaard. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, en droeg de Svb op een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 990,-.

Uitspraak

16/3035 AOW
Datum uitspraak: 20 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 maart 2016, 15/8168 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], België (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Hoeck, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2016. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1. Met besluiten van 12 juli 2013 (besluit 1) en 28 augustus 2013 (besluit 2) heeft de Svb appellant laten weten dat zijn pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) wordt herzien met ingang van 1 juli 2011, dat van hem het te veel betaalde pensioen wordt teruggevorderd en dat hem een boete wordt opgelegd omdat hij te laat een wijziging in zijn gezinssituatie heeft doorgegeven. Met een brief van 14 augustus 2015 is namens appellant hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is, bij beslissing op bezwaar van 6 november 2015 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard, wegens overschrijding van de voor het indienen van bezwaar geldende termijn.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep stelt appellant dat hij het besluit van 12 juli 2013 niet heeft ontvangen en dat hij wel een bezwaarschrift heeft ingezonden tegen het besluit van 28 augustus 2013, maar dat hij daarop geen reactie van de Svb heeft ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding is uitsluitend aan de orde de vraag of appellant tijdig bezwaar heeft ingesteld tegen de besluiten 1 en 2, dan wel, indien hij dit niet tijdig heeft gedaan, of de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is.
4.2.
Niet in geschil is dat besluit 1 niet aangetekend is verzonden. Hoewel de Svb stelt dit besluit naar het op dat moment bekende adres van appellant te hebben gezonden, blijkt uit de stukken dat appellant al op 23 september 2011 en 17 december 2012 aan de Svb heeft doorgegeven dat het nummer van zijn postbus was gewijzigd en wat het juiste nummer was. Deze wijziging is niet door de Svb administratief verwerkt. Hieruit volgt dat besluit 1 niet aangetekend naar het onjuiste postbusnummer is gezonden, zodat de conclusie moet zijn dat dit besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt als bedoeld in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht en er geen bezwaartermijn is aangevangen. Het op
14 augustus 2015 toegezonden bezwaarschrift, ingediend nadat appellant op de hoogte raakte van het bestaan van besluit 1, moet dan ook als tijdig worden aangemerkt.
4.3.
Uit de gedingstukken blijkt dat appellant op 29 augustus 2013 een reactie heeft gezonden naar aanleiding van de het door hem ontvangen besluit 2. Deze brief is door de Svb opgevat als een verzoek een betalingsregeling te treffen met betrekking tot de terugvordering. Deze brief had door de Svb echter opgevat moeten worden als bezwaarschrift tegen besluit 2, nu appellant in deze brief zijn bedenkingen tegen de terugvordering en de boete heeft weergegeven. Deze brief is door de Svb ontvangen binnen de bezwaartermijn, zodat van overschrijding van de bezwaartermijn niet gesproken kan worden.
4.4.
De rechtbank heeft dit alles niet onderkend en heeft ten onrechte het beroep ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak zal dan ook vernietigd worden, evenals het bestreden besluit. De Svb dient, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen.
5. Er bestaat aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 495,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en eveneens € 495,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 990,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • vernietigt het besluit van 6 november 2015 en draagt de Svb op een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 990,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het betaalde griffierecht van € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door P. Vrolijk, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2017.
(getekend) P. Vrolijk
(getekend) G.J. van Gendt
IvR