ECLI:NL:CRVB:2017:209
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- P. Vrolijk
- G.J. van Gendt
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 september 2014, waarin het Uwv vaststelde dat hij met ingang van 23 oktober 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad oordeelde dat er geen twijfel bestond aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv over de belastbaarheid van appellant, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had terecht vastgesteld dat de verzekeringsartsen rekening hadden gehouden met alle relevante medische gegevens en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd die de stelling onderbouwden dat hij meer beperkt was dan door het Uwv aangenomen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof. De beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren werd als terecht beschouwd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzitter P. Vrolijk, in aanwezigheid van griffier G.J. van Gendt.