ECLI:NL:CRVB:2017:210
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake vrijwillige verzekering AOW/ANW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2016. De appellant, woonachtig in Marokko, had hoger beroep ingesteld nadat de rechtbank zijn beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de appellant geen gronden had aangevoerd tegen het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat zijn aanvraag voor toelating tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW) had afgewezen.
De appellant had eerder, op 13 april 2015, een verzoek ingediend om opnieuw toegelaten te worden tot de vrijwillige verzekering. De Svb had dit verzoek afgewezen op basis van een eerdere afwijzing van 17 januari 2012. De rechtbank oordeelde dat de appellant geen relevante gronden had aangevoerd tegen het besluit van de Svb, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering en gaf aan bereid te zijn de noodzakelijke premies te betalen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, omdat de appellant geen gronden had aangevoerd die zich richtten tegen het bestreden besluit. De Raad concludeerde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door P. Vrolijk, in tegenwoordigheid van griffier G.J. van Gendt, en werd openbaar uitgesproken op 20 januari 2017.