ECLI:NL:CRVB:2017:2108

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
15/6623 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag WAO-uitkering wegens gebrek aan nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft appellant op 27 oktober 2009 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bij besluit van 7 december 2009 vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een WAO-uitkering, omdat hij vanaf 19 september 1990 niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Dit besluit is in rechte vast komen te staan. Op 29 augustus 2013 heeft appellant opnieuw een WAO-uitkering aangevraagd, maar het Uwv heeft bij besluit van 16 april 2014 aangegeven dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd die aanleiding geven om van het eerdere besluit terug te komen.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat zijn gezondheidstoestand aanmerkelijk slechter is dan eerder door het Uwv werd aangenomen, maar het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een WAO-uitkering toe te kennen, omdat appellant niet aan de voorwaarden voldoet. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zijn verzoek niet heeft onderbouwd en dat er geen nieuwe (medische) gegevens zijn ingediend die de eerdere besluiten zouden kunnen wijzigen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6623 WAO
Datum uitspraak: 2 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 augustus 2015, 14/6379 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend voor afdoening buiten zitting. Hierna is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 27 oktober 2009 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd. Bij besluit van 7 december 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een WAO-uitkering. Bij besluit van 28 juni 2010 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 december 2009 ongegrond verklaard, omdat appellant vanaf 19 september 1990 niet gedurende
52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Op 29 augustus 2013 heeft appellant opnieuw een WAO-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 16 april 2014 heeft het Uwv vermeld dat appellant geen nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd en dat zij niet terugkomt van het eerdere besluit uit 2009.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 16 april 2014 bezwaar gemaakt. Hij heeft gesteld dat hij nog steeds ziek is en dat hij geen werk kan verrichten.
1.4.
Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 27 augustus 2014 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het oordeel in het besluit van 16 april 2014 over de toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehandhaafd en heeft tevens overwogen dat in de beslissing op bezwaar van 28 juni 2010 is besloten dat appellant vanaf 19 september 1990 niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en om die reden niet in aanmerking kan komen voor een WAO-uitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat appellant geen nieuw gebleken feiten en/of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat wel sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden, nu inmiddels gebleken is dat zijn gezondheidstoestand aanmerkelijk slechter is dan eerder door het Uwv werd aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vooropgesteld wordt dat de Raad in zijn uitspraak van 14 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX7447) heeft vastgesteld dat het Uwv bij besluit van 28 juni 2010 terecht heeft geweigerd appellant een WAO-uitkering toe te kennen, omdat appellant vanaf
19 september 1990 niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
4.2.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft − ook − de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is.
4.3.
Het verzoek van appellant van 29 augustus 2013 strekt ertoe dat het Uwv zijn eerdere besluit van 28 juni 2010 wijzigt en hem alsnog een arbeidsongeschiktheidsuitkering toekent. Appellant heeft zijn verzoek op geen enkele wijze onderbouwd. Bij brief van 3 juli 2014 heeft het Uwv appellant in de gelegenheid gesteld nadere gegevens in te brengen. Appellant heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. In beroep noch in hoger beroep heeft appellant nadere (medische) gegevens ingebracht. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten aanzien van het eerder genomen besluit van 28 juni 2010. Verder is het bestreden besluit niet evident onredelijk. Ten slotte heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid of een WAO-recht per toekomstige datum in het geval van appellant niet aan de orde is.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2017.
(getekend) L. Koper
(getekend) L.H.J. van Haarlem

KP