ECLI:NL:CRVB:2017:214

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
15-3539 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 25 juni 2012 ziek meldde met rug- en heupklachten, was van mening dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld bij de beoordeling van zijn medische situatie. Hij stelde dat zijn aandoeningen, waaronder Chronische Idiopathische Axonale Neuropathie (CIAP) en dunnevezelneuropathie, onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling van zijn belastbaarheid.

De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. De verzekeringsarts had de dossiergegevens bestudeerd en appellant onderzocht, waarbij rekening was gehouden met zijn rug- en heupklachten. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de actuele medische status van appellant en dat de vastgestelde belastbaarheid juist was. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde verder dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, en dat hij voldeed aan het vereiste opleidingsniveau. De Raad wees het verzoek van appellant om benoeming van een deskundige af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische bevindingen van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3539 WIA
Datum uitspraak: 20 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 maart 2015, 14/6249 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.P.M. Snoeren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij gevoegd een rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep A.W. Lechner van 19 januari 2015. Nadien heeft het Uwv rapporten van Lechner van 26 oktober 2015 en 14 december 2015 ingebracht.
Op 29 maart 2016 heeft mr. Snoeren zich onttrokken als gemachtigde, en heeft
mr. M.A.J. Timmermans-Roelands, advocaat en kantoorgenoot van mr. Snoeren, zich als gemachtigde gesteld.
Nadien heeft appellant brieven van neuroloog prof. dr. C.G. Faber van
15 en 30 september 2015 en van 8 juni 2016, informatie van de apotheek, revalidatiearts G.H.F. van der Leeuw en neuroloog T.W. van der Strien en een brief van neuroloog
dr. D. van Nieuwenhuizen van 1 december 2014 en een huisartsjournaal aan de Raad gezonden. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Timmermans-Roelands. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als draaier/lasser. Op 25 juni 2012 heeft appellant zich ziek gemeld met rug- en heupklachten.
1.2.
Na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling heeft het Uwv bij besluit van 15 april 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 23 juni 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 4 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 april 2014, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onzorgvuldig is geweest bij de beoordeling van zijn medische situatie. Ten onrechte is bij het vaststellen van de belastbaarheid slechts uitgegaan van aspecifieke lage rugpijn, terwijl uit de in de bezwaarprocedure overgelegde gegevens blijkt dat appellant lijdt aan Chronische Idiopathische Axonale Neuropathie (CIAP) en dunnevezelneuropathie. Appellant acht de overweging van de rechtbank dat niet de diagnose maar de geobjectiveerde beperkingen de functionele mogelijkheden bepalen te kort door de bocht en hij is van mening dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd. Onder verwijzing naar de in hoger beroep ingebrachte medische informatie, heeft appellant de Raad verzocht dit alsnog te doen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende uitgebreid en voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd en appellant onderzocht. Op basis van zijn bevindingen zag hij aanleiding om bij het vaststellen van de belastbaarheid rekening te houden met rug- en heupklachten als gevolg van degeneratieve problematiek. De verzekeringsarts was er voorts van op de hoogte dat appellant (zenuw)pijnklachten in het gezicht en ledematen had en dat appellant, op voorschrift van de huisarts, voor deze zenuwpijn medicatie gebruikte. Dit laatste was voor de verzekeringsarts reden om appellant aangewezen te achten op werkzaamheden waarbij beroepsmatig autorijden en werken met open roterende machines niet voorkomt. Verder zijn beperkingen gesteld voor sterk statisch voorovergebogen werken, zware tilbelasting langdurig staan en langdurig lopen. Deze beperkingen zijn in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 april 2014 opgenomen. Naar aanleiding van later ingekomen medische informatie van de reumatoloog en neuroloog, heeft de verzekeringsarts in een aanvullend rapport van 16 april 2014 te kennen gegeven dat er geen aanleiding was om de FML te herzien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de heroverweging de door appellant in bezwaar ingebrachte medische informatie, waaruit blijkt dat inmiddels de diagnoses CIAP en dunnevezelneuropathie zijn gesteld, betrokken en zich op het standpunt gesteld dat uit het feit dat een diagnose is gesteld niet volgt dat er sprake is van andere beperkingen dan in de FML zijn vastgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het vaststellen van de belastbaarheid voldoende rekening is gehouden met de actuele, medische, status.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep, ter onderbouwing van zijn standpunt dat in de FML onvoldoende beperkingen zijn opgenomen, informatie van behandelend artsen overgelegd. Uit deze stukken komt naar voren dat appellant al geruime tijd, ook rond de datum in geding, klachten heeft als gevolg van CIAP en dunnevezelneuropathie. Nu de verzekeringsarts in zijn rapport melding heeft gemaakt van de (zenuw)pijnklachten en hiermee rekening heeft gehouden bij het opstellen van de FML, en de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten tijde van de heroverweging op de hoogte was van deze diagnoses, kan niet gezegd worden dat deze medische informatie niet betrokken is bij het vaststellen van de belastbaarheid.
4.3.
In dit verband is mede van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep Lechner in de rapporten, uitgebracht in het kader van bezwaarprocedure tegen de beëindiging van de ZW-uitkering per 2 september 2014, de door appellant in deze hoger beroepszaak ingediende medische gegevens heeft beoordeeld. Lechner heeft geconcludeerd dat uit deze gegevens blijkt dat de bevindingen bij elektromyografisch onderzoek, MRI en bloedonderzoek, binnen de normale bevindingen blijven. Verder heeft Lechner gerapporteerd dat bij lichamelijk onderzoek, verricht naar aanleiding van de ziekmelding per 28 juli 2014, een ongestoorde kracht is vastgesteld, zonder uitvalsverschijnselen en zonder functiestoornissen. Deze medische bevindingen en conclusies zijn gericht op een beoordelingsdatum kort na de hier in geding zijnde datum. Nu uit het onderzoek van verzekeringsarts Lechner weinig afwijkende medische bevindingen naar voren komen, is er geen aanleiding tot twijfel aan het standpunt van het Uwv over de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid per
23 juni 2014. Er is dan ook geen reden om een deskundige te benoemen, zoals door appellant is verzocht.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt geacht voor appellant. In deze functies geldt geen diploma-eis. Appellant, die basisonderwijs en vervolgonderwijs in Ethiopië heeft gevolgd en in Nederland diverse vakopleidingen heeft gedaan, voldoet aan het voor de functies vereiste opleidingsniveau van MBO en Basisonderwijs met eventueel meerdere jaren vervolgonderwijs.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2017.
(getekend) L. Koper
(getekend) M.S.E.S. Umans

SS