In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 25 juni 2012 ziek meldde met rug- en heupklachten, was van mening dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld bij de beoordeling van zijn medische situatie. Hij stelde dat zijn aandoeningen, waaronder Chronische Idiopathische Axonale Neuropathie (CIAP) en dunnevezelneuropathie, onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling van zijn belastbaarheid.
De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. De verzekeringsarts had de dossiergegevens bestudeerd en appellant onderzocht, waarbij rekening was gehouden met zijn rug- en heupklachten. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de actuele medische status van appellant en dat de vastgestelde belastbaarheid juist was. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.
De Raad oordeelde verder dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, en dat hij voldeed aan het vereiste opleidingsniveau. De Raad wees het verzoek van appellant om benoeming van een deskundige af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische bevindingen van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.