ECLI:NL:CRVB:2017:2249
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) en de afwijzing van het beroep van een appellant met psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in juli 1947 in het voormalig Nederlands-Indië, had een aanvraag ingediend voor uitkeringen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag was eerder afgewezen omdat er geen blijvende invaliditeit als gevolg van oorlogsgeweld was vastgesteld. De Raad oordeelde dat de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs, die concludeerden dat de psychische klachten van de appellant niet aan het oorlogsgeweld konden worden toegeschreven, deugdelijk waren voorbereid en gemotiveerd.
De appellant had in 2008 al een aanvraag ingediend die was erkend, maar de toekenning van een periodieke uitkering was afgewezen. In 2014 diende hij opnieuw een aanvraag in, maar ook deze werd afgewezen. De Raad concludeerde dat er geen objectieve gegevens waren die de betrokkenheid van de appellant bij andere gebeurtenissen tijdens zijn verblijf in de Bentengkazerne konden bevestigen. De Raad oordeelde dat de psychische klachten van de appellant voortkwamen uit andere oorzaken en niet uit de erkende oorlogsgeweld.
Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep van de appellant ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens en de noodzaak om causaal verband aan te tonen voor de toekenning van uitkeringen op basis van de Wubo.