ECLI:NL:CRVB:2017:2249

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
16/1833 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) en de afwijzing van het beroep van een appellant met psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in juli 1947 in het voormalig Nederlands-Indië, had een aanvraag ingediend voor uitkeringen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag was eerder afgewezen omdat er geen blijvende invaliditeit als gevolg van oorlogsgeweld was vastgesteld. De Raad oordeelde dat de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs, die concludeerden dat de psychische klachten van de appellant niet aan het oorlogsgeweld konden worden toegeschreven, deugdelijk waren voorbereid en gemotiveerd.

De appellant had in 2008 al een aanvraag ingediend die was erkend, maar de toekenning van een periodieke uitkering was afgewezen. In 2014 diende hij opnieuw een aanvraag in, maar ook deze werd afgewezen. De Raad concludeerde dat er geen objectieve gegevens waren die de betrokkenheid van de appellant bij andere gebeurtenissen tijdens zijn verblijf in de Bentengkazerne konden bevestigen. De Raad oordeelde dat de psychische klachten van de appellant voortkwamen uit andere oorzaken en niet uit de erkende oorlogsgeweld.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep van de appellant ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens en de noodzaak om causaal verband aan te tonen voor de toekenning van uitkeringen op basis van de Wubo.

Uitspraak

16/1833 WUBO
Datum uitspraak: 29 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 februari 2016, kenmerk BZ01901907 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn broer [broer] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in juli 1947 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in november 2008 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Bij besluit van 12 juni 2009 is erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld, te weten een directe betrokkenheid bij ongeregeldheden in de Bentengkazerne te Palembang in 1947. De aanvraag om toekenning van onder meer een periodieke uitkering is afgewezen op de grond dat bij appellant geen sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld. In dat verband is overwogen dat de psychische klachten, bot- en gewrichtsklachten, hoofdpijn en rillingen niet in verband staan met het meegemaakte oorlogsgeweld maar duidelijk andere oorzaken hebben. Het daartegen gemaakt bezwaar is door verweerder bij besluit van
22 december 2009 ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is geen beroep ingesteld.
1.2.
In december 2014 heeft appellant opnieuw een aanvraag in het kader van de Wubo ingediend, waarbij hij heeft aangevoerd dat zijn gezondheidsklachten zijn verergerd. Bij besluit van 20 augustus 2015 is op deze aanvraag afwijzend beslist. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard op de grond dat (ook nu) bij appellant geen sprake is van blijvende invaliditeit als gevolg van het oorlogsgeweld. Daarbij is in aanmerking genomen dat naast het al aanvaarde oorlogsgeweld niet is gebleken van andere gebeurtenissen die onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Uit de gedingstukken komt dat voren dat appellant, gezien ook zijn geboortedatum, geen eigen herinneringen heeft aan gebeurtenissen tijdens de zogenoemde Bersiap-periode, die beliep tot 27 december 1949. De erkenning dat appellant getroffen is door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo heeft in 2009 dan ook plaatsgevonden op basis van gegevens van zijn broers en zus. Dat appellant ook ná 1947 (direct) betrokken is geweest bij oorlogsgeweld in de Bentengkazerne of anderszins oorlogsgeweld in de zin van de Wubo heeft meegemaakt, is niet gebleken of aannemelijk gemaakt. Dat in het kader van de Algemene oorlogsongevallenregeling (AOR) ervan uit wordt gegaan dat zich bij appellant over een langere periode herhalende bedreigende omstandigheden hebben voorgedaan, kan niet tot een ander oordeel leiden. Van belang hierbij is dat voor de toepassing van de AOR andere - in dit geval ruimere - maatstaven gelden dan voor de toepassing van de Wubo, waarbij enige (objectieve) bevestiging van een (persoonlijke) betrokkenheid bij gebeurtenissen is vereist. Niet wordt ontkend dat appellant gedurende een langere periode in de Bentengkazerne heeft verbleven. Evenmin wordt ontkend dat het in die periode in en rondom de kazerne onrustig is geweest. Er zijn echter geen (objectieve) gegevens waaruit blijkt dat appellant gedurende zijn verblijf in de Bentengkazerne ook bij andere gebeurtenissen (direct) betrokken is geweest. Dit brengt mee dat voor de toepassing van de Wubo uitsluitend moet worden beoordeeld of het hier aanvaarde oorlogsgeweld, te weten de beschietingen in de Bentengkazerne in 1947, bij appellant heeft geleid tot blijvende invaliditeit als bedoeld in die wet.
2.2.
Het standpunt van verweerder dat een dergelijke invaliditeit (nog steeds) ontbreekt is in eerste instantie gebaseerd op een door de geneeskundig adviseur A.J. Maas, arts, uitgebracht advies dat tot stand is gekomen na een door deze arts bij appellant verricht medisch onderzoek. Daarbij heeft Maas ook betrokken de medische informatie van de eerdere aanvraag en het rapport van G.M. van der Molen, arts, die appellant in 2009 in het kader van de AOR heeft onderzocht. Maas concludeert dat ook nu moet worden vastgesteld dat de onder de Wubo vallende gebeurtenis niet in betekenende mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van de psychische klachten. Die zijn duidelijk uit andere oorzaken ontstaan, te weten: de lange reeks gebeurtenissen waarmee in het kader van de AOR rekening mocht worden gehouden. In het kader van de Wubo is er geen sprake van causaal psychisch letsel, aldus Maas.
2.3.
Het bezwaar is voorgelegd aan de geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager, arts. Zij heeft het advies van Maas onderschreven. Op basis van het bezwaar en na heroverweging van het primaire advies concludeert Ohlenschlager dat niet is gebleken dat de kortdurende gebeurtenis in 1947 van zodanige invloed is geweest dat dit tot de psychopathologie heeft geleid. Dat is duidelijk ontstaan uit een lange reeks van bedreigende gebeurtenissen vanaf 1947, aldus Ohlenschlager.
2.4.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze advisering deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de beschikbare medische gegevens zijn geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt dat verweerder, in het voetspoor van zijn geneeskundig adviseurs, heeft ingenomen. Er zijn geen medische gegevens waaruit blijkt dat de bij appellant aanwezige psychische klachten (nu) wel aan het oorlogsgeweld moeten worden toegeschreven.
2.5.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep van appellant moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD