ECLI:NL:CRVB:2017:2298
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar studiefinanciering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Appellant had in het verleden studiefinanciering ontvangen op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en had hierdoor een studieschuld opgebouwd. Hij maakte bezwaar tegen de schorsing van de terugbetalingsperiode, omdat hij nooit om een schorsing had verzocht. De minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.
De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar ook niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Appellant betoogde dat de beslissing van 6 mei 2009 geen rechtsgevolg had en dat de schorsing van de terugbetalingsperiode pas in het besluit van 6 september 2014 was vastgelegd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het bezwaar van appellant gericht was tegen een besluit uit 2009, waartegen hij destijds geen bezwaar had gemaakt. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding aan appellant was toe te rekenen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.P.A. Boersma, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van griffier H. Achtot, en werd openbaar uitgesproken op 5 juli 2017.