ECLI:NL:CRVB:2017:2786

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
16/5777 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor stofferingskosten en babyuitzet bij verhuizing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellante, die bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had bijzondere bijstand aangevraagd voor stofferingskosten en een babyuitzet in verband met een verhuizing. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen, omdat de verhuizing niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.

Appellante stelde dat de verhuizing noodzakelijk was vanwege de geboorte van haar kind en de beperkte ruimte in haar huidige woning. Het college had echter vastgesteld dat de woning voldoende ruimte bood en dat er geen medische of sociale urgentie was voor de verhuizing. De Raad oordeelde dat het aan appellante was om de noodzaak van de verhuizing aannemelijk te maken, wat zij niet had gedaan. De kosten voor woningstoffering en sleutelgeld werden daarom niet als noodzakelijk beschouwd.

Daarnaast werd de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de babyuitzet afgewezen, omdat appellante niet kon aantonen dat haar situatie voldeed aan de criteria voor bijzondere omstandigheden zoals beschreven in de Wegwijzer Zorg en Inkomen. De Raad concludeerde dat de kosten voor de babyuitzet als algemene noodzakelijke kosten moesten worden beschouwd, die uit het inkomen op bijstandsniveau konden worden voldaan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

16/5777 PW
Datum uitspraak: 8 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
26 juli 2016, 15/7236 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft, op verzoek van de Raad, nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2017. Namens appellante is mr. De Kaste verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. de Roder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW). Per 9 april 2015 is appellante bij [naam] gaan wonen op het adres [adres 1] . Zij ontvangen vanaf die datum bijstand naar de norm voor gehuwden. Door de zwangerschap van appellante wilden zij en [naam] verhuizen naar een grotere woning, aan [adres 2] . Zij hebben zich per 19 mei 2015 ingeschreven op dit adres. De dochter van appellante en [naam] is geboren [in] 2015.
1.2.
Appellante en [naam] hebben op 30 april 2015 bijzondere bijstand aangevraagd voor onder andere een babyuitzet, woningstoffering (vloerbedekking en gordijnen) en zogenoemde sleutelkosten, waarmee de administratiekosten voor de nieuwe woning worden bedoeld.
1.3.
Bij besluit van 11 mei 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 oktober 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college het volgende ten grondslag gelegd. Kosten van woningstoffering (inrichtingskosten) komen alleen voor bijzondere bijstand in aanmerking bij een noodzakelijke verhuizing en daarvan is geen sprake. Er zijn ook geen bijzondere omstandigheden. Ten aanzien van de kosten in verband met de aanvaarding van een nieuwe woning is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bijzondere bijstand verstrekt zou moeten worden. Er was sprake van een voorzienbare en wenselijke verhuizing. Kosten voor een babyuitzet worden sinds 1 oktober 2013 niet meer beschouwd als bijzondere kosten maar als algemeen noodzakelijke kosten, waarvoor slechts in zeer bijzondere omstandigheden bijzondere bijstand wordt verstrekt. Daarvan is geen sprake.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat gezien het oppervlak van de woning aan de [adres 1] en de geboorte van haar kind, een derde persoon in de woning, verhuizing noodzakelijk was. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, was de woning niet geschikt te maken voor de nieuwe gezinssamenstelling. De kosten van woningstoffering en sleuteloverdracht waren daarom noodzakelijk en vaststaat dat appellante hiervoor niet kon reserveren.
Gelet op de Wegwijzer Zorg en Inkomen (Wegwijzer) is voorts sprake van een zeer uitzonderlijke situatie waarin bijzondere bijstand voor een babyuitzet moet worden verleend. Appellante heeft ook voor deze kosten niet kunnen reserveren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Stofferingskosten en sleutelgeld
4.2.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd, zich voordeden. De vraag is of die kosten noodzakelijk zijn.
4.3.
Het ligt in beginsel op de weg van appellante als aanvrager van de bijzondere bijstand om die noodzaak aannemelijk te maken.
4.4.
Verhuis- en inrichtingskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel uit de norm moeten worden voldaan. Volgens het in de richtlijn verhuiskosten neergelegde beleid van het college is verhuizing noodzakelijk als er medische of sociale urgentie is. Deze kan blijken uit een urgentieverklaring van de regionale urgentiecommissie. In het geval van appellante en [naam] was door de lange woonduur van [naam] geen urgentieverklaring nodig om een andere woning te krijgen. Het beleid van het college houdt in zo’n geval in dat op grond van in te winnen informatie door de gemeente zelf vastgesteld moet worden of sprake is van medische of sociale urgentie.
4.5.
Uit de door het college overgelegde stukken blijkt dat door een klantmanager een huisbezoek is afgelegd in de woning aan de [adres 1] en dat deze woning wel een afzonderlijke slaapruimte heeft, zij het zonder deur. De woning heeft een oppervlak van ongeveer 50 m². Appellante heeft haar stelling dat de woning te klein was voor bewoning met een baby en dat het plaatsen van een deur tussen woon- en slaapruimte geen oplossing was, niet onderbouwd. Het college heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat er in verband met de komst van de baby geen medische en sociale urgentie was voor de verhuizing. Ook overigens is niet van een noodzaak voor de verhuizing gebleken. Het college heeft daarom de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de uit de verhuizing voortvloeiende stofferingskosten en sleutelgeld terecht afgewezen op de grond dat deze kosten niet noodzakelijk zijn.
Babyuitzet
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten van een babyuitzet zich voordoen en noodzakelijk zijn. Wel is in geschil of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.7.
Het gaat bij kosten van een babyuitzet om incidentele algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat, kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.8.
Ingevolge het in de Wegwijzer neergelegde beleid van het college is bijstandsverlening voor een babyuitzet alleen mogelijk in zeer uitzonderlijke situaties, bijvoorbeeld als sprake is van een plotselinge inkomensdaling van 30% of meer bij onder andere ontslag, ziekte, echtscheiding of verlating tijdens de zwangerschap, bij meerlingen of bij zwangerschap als gevolg van seksueel misbruik.
4.9.
De door appellante aangevoerde omstandigheden kunnen niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35 van de PW. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar situatie vergelijkbaar is met één van de in de Wegwijzer genoemde voorbeelden van situaties waarin bijstandsverlening mogelijk is. Het ontbreken van reserveringsruimte door het feit dat appellante een langere periode bijstand ontvangt, levert geen bijzondere omstandigheid op. Appellante zou de kosten ook door gespreide betaling achteraf kunnen voldoen. Het college heeft daarom de aanvraag om bijzondere bijstand voor een babyuitzet terecht afgewezen.
4.10.
Uit 4.5 en 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade is gelet hierop geen grond aanwezig.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2017.
(getekend) J.L. Boxum
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD