ECLI:NL:CRVB:2017:2805

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
15 augustus 2017
Zaaknummer
15/1981 NIOAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding en inlichtingenverplichting in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Lelystad. De zaak betreft een niet nagekomen inlichtingenverplichting door appellant ten tijde van het bestreden besluit. Het college heeft na ontvangst van aanvullende gegevens van appellant een nieuw besluit genomen, waarmee het volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant. Appellant heeft vervolgens het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand en schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.

De Raad heeft overwogen dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen, wat heeft geleid tot de intrekking van zijn recht op bijstand. De Raad heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op vergoeding van proceskosten voor het verschijnen ter zitting, begroot op € 495,-. Echter, voor vergoeding van de overige proceskosten en wettelijke rente is geen aanleiding, omdat appellant zelf verantwoordelijk is voor het niet tijdig verstrekken van de benodigde gegevens. De Raad heeft geconcludeerd dat het college in de kosten van appellant wordt veroordeeld, maar het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

De uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

15/1981 NIOAW, 17/1827 NIOAW
Datum uitspraak: 15 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:73a, 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Midden-Nederland van 17 februari 2015, 14/107 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gloudi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door T. Wever.
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke schikking te bereiken.
Het college heeft na ontvangst van enkele door hem aan appellant gevraagde gegevens op
16 januari 2017 een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit) genomen.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig verzocht om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in de procedure van (hoger) beroep en tevens verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:73a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals dat luidde tot 1 juli 2013, bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 van de Awb kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt. Artikel 8:73a van de Awb, zoals dat luidde tot 1 juli 2013, is in de onderhavige zaak van toepassing, omdat het gestelde schadeveroorzakende besluit is genomen vóór 1 juli 2013.
1.2.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb, zoals dat luidt met ingang van
1 januari 2013, bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
1.3.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb zijn de bepalingen als genoemd in 1.1 en 1.2 van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
2.1.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken, omdat het college met het nader besluit volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen. Gelijktijdig is verzocht om het college te veroordelen in de proceskosten en is om schadevergoeding verzocht in de vorm van wettelijke rente.
2.2.
Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat appellant alleen recht heeft op proceskosten voor het verschijnen ter zitting van de Raad.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De Raad is van oordeel dat appellant ten tijde van het bestreden besluit zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen op grond waarvan het college het recht op bijstand met ingang van 20 december 2012 heeft ingetrokken. Appellant heeft eerst voldaan aan zijn inlichtingenverplichting met het overleggen van de voor het college nog ontbrekende stukken in hoger beroep. Het college kon eerst na ontvangst en beoordeling van die stukken overgaan tot voortzetting van de bijstand met ingang van 20 december 2012.
3.2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant recht heeft op proceskosten voor het verschijnen ter zitting van de Raad. De Raad zal het college veroordelen in die proceskosten, die zijn begroot op € 495,-.
3.2.2.
Voor een veroordeling in de proceskosten in verband met de kosten voor rechtsbijstand in beroep en voor het indienen van het hoger beroep bestaat, anders dan appellant meent, en zoals het college ook heeft betoogd, geen aanleiding. Indien appellant eerder dan na het indienen van het beroep alle gevraagde gegevens zou hebben verstrekt, had dit meteen tot een juiste besluitvorming van het college kunnen leiden. Het is dan ook aan appellant zelf te wijten dat hij procedures voor de rechtbank en de Raad heeft moeten voeren. Hierbij is tevens van belang dat de rechtbank het onderzoek ter zitting nog heeft geschorst teneinde appellant in de gelegenheid te stellen de gevraagde gegevens te verstrekken en hij dat op dat moment niet volledig heeft gedaan. Van kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het indienen van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, zoals bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, is dan ook geen sprake.
3.3.
Voor inwilliging van het verzoek van appellant om het college te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering is geen plaats. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat appellant, terwijl hij daartoe in beroep door de rechtbank nog uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld, de door het college gevraagde stukken pas gedurende de hoger beroepsprocedure, die is aangevangen in 2015, heeft overgelegd. Niet is gesteld dat appellant die stukken niet eerder had kunnen overleggen.
4. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht in eerste aanleg en hoger beroep kan appellant zich rechtstreeks tot het college wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
-
veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 495,-.
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2017.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) S.A. de Graaff

HD