ECLI:NL:CRVB:2017:2824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2017
Zaaknummer
16/5589 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning aanvullende beurs studiefinanciering en informatievoorziening

In deze zaak heeft appellante, die studiefinanciering heeft aangevraagd op basis van de Wet studiefinanciering 2000, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 augustus 2017 uitspraak gedaan. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft aan appellante pas vanaf oktober 2015 een aanvullende beurs toegekend, wat door de appellante als onterecht werd ervaren. Appellante stelde dat de informatie in de toelichting bij het aanvraagformulier voor studiefinanciering ontoereikend was, waardoor zij niet tijdig een aanvullende beurs had aangevraagd.

De Raad heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag van appellante voor een basisbeurs en aanvullende beurs correct heeft behandeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minister niet onzorgvuldig had gehandeld en dat de informatie op het aanvraagformulier voldoende was, aangezien er een verwijzing naar de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs was opgenomen. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat er geen wettelijke verplichting was voor de minister om alle details van de regeling op het aanvraagformulier te vermelden.

De Raad concludeerde dat de minister geen aanleiding had om de hardheidsclausule toe te passen en dat de beslissing om de aanvullende beurs niet met terugwerkende kracht toe te kennen in overeenstemming was met de bedoeling van de wetgever. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/5589 WSF
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
6 juli 2016, 16/236 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Oord hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Oord. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter.

OVERWEGINGEN

1.1.1.
Appellante heeft op 30 september 2014 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) aangevraagd voor een middenkaderopleiding (niveau 4). Uit de print van de aanvraaggegevens blijkt dat appellante haar aanvraag heeft beperkt tot de basisbeurs.
1.1.2.
Bij besluit van 4 oktober 2014 heeft de minister de aanvraag gehonoreerd en aan appellante met ingang van de maand oktober 2014 een basisbeurs inclusief reisvoorziening toegekend. Bij besluit van 6 december 2014 is deze toekenning voor het jaar 2015 voortgezet.
1.2.1.
Op 24 september 2015 heeft appellante een wijziging in haar aanvraaggegevens doorgegeven, in die zin dat zij ook een aanvullende beurs toegekend wil krijgen.
1.2.2.
Bij besluiten van 25 september en 23 oktober 2015 heeft de minister deze aanvraag gehonoreerd en aan appellante met ingang van 1 oktober 2015 naast de basisbeurs en de reisvoorziening een aanvullende beurs toegekend.
1.3.1.
Bij brief van 25 september 2015 heeft appellante de minister verzocht om toekenning van schadevergoeding, nu zij over het eerste jaar waarover aanspraak op studiefinanciering bestond als gevolg van onjuiste informatieverstrekking heeft afgezien van het aanvragen van een aanvullende beurs.
1.3.2.
Bij besluit van 1 oktober 2015 heeft de minister het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Daarbij heeft hij erop gewezen dat de informatie over de aanvullende beurs op het aanvraagformulier weliswaar niet compleet is, maar dat op het formulier wel een verwijzing is opgenomen naar de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs, waar de juiste informatie te vinden is.
1.4.
Appellante heeft tegen de besluiten van 25 september, 1 oktober en 23 oktober 2015 bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij besluit van 2 december 2015 (bestreden besluit) heeft de minister (ook) het bezwaar tegen het besluit van 1 oktober 2015 gericht geacht tegen de besluiten van 25 september en 23 oktober 2015, het besluit van 1 oktober 2015 ingetrokken, en het bezwaar tegen de besluiten van 25 september en 23 oktober 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat partijen ter zitting hebben verklaard dat een eventuele aanspraak op schadevergoeding (wegens onrechtmatige daad dan wel nadeelcompensatie) niet langer een onderdeel is van het geschil in de onderhavige procedure en dat de procedure beperkt is tot de vraag of de minister terecht aan appellante pas vanaf oktober 2015 een aanvullende beurs heeft toegekend. Die vraag is door de rechtbank bevestigend beantwoord. De door appellante gestelde ontoereikendheid van de informatie in de toelichting bij het aanvraagformulier voor studiefinanciering maakt dat niet anders. In het licht van de uiteenzettingen in de brief van de minister van 1 oktober 2015, waarin deze onder meer wijst op het feit dat bovenaan het aanvraagformulier studiefinanciering wordt verwezen naar de website www.duo.nl waar alle informatie duidelijk en gerubriceerd is na te lezen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van onjuiste informatie dan wel (overig) onjuist en/of onzorgvuldig handelen van de minister met betrekking tot de aanvraag om studiefinanciering. Naar het oordeel van de rechtbank kan appellante niet met succes staande houden dat zij door toedoen van de minister op het verkeerde been is gezet. Voor toepassing van de hardheidsclausule behoefde de minister geen aanleiding te zien.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Wat zij kortgezegd stelt is dat aan haar alsnog het bedrag aan aanvullende beurs moet worden betaald dat zij in het eerste jaar van haar studie is misgelopen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting is van de zijde van de minister desgevraagd toegezegd dat alsnog een beslissing op het verzoek om schadevergoeding zal worden genomen als het oordeel van de Raad in deze uitspraak niet in het voordeel van appellante uitvalt. Dat betekent dat het verzoek om schadevergoeding in deze uitspraak verder niet zal worden behandeld en dat hetgeen de rechtbank op dit punt heeft geoordeeld in het kader van de omvang van het geding, niet zal worden getoetst.
4.2.
Naar het oordeel van de Raad bevat de stelling van appellante niet voldoende aanknopingspunten om haar in haar redenering te volgen.
4.3.
Aan appellante kan worden toegegeven dat de toelichting bij het aanvraagformulier niet compleet was en dat voor appellante belangrijke informatie ontbrak. Er is echter geen wettelijke regeling die de minister verplicht om een aanvraagformulier toe te lichten. Evenmin is een wettelijk regeling aan te wijzen die, als wel wordt besloten tot het geven van een toelichting, ertoe verplicht dat alle details van de regeling aan de hand waarvan de aanvraag wordt beoordeeld, worden opgenomen. Het is wellicht, in ieder geval voor appellante, ongelukkig dat de toelichting bij een voor appellante gunstig onderdeel ontbreekt, maar dat maakt die toelichting nog niet zodanig onzorgvuldig dat dat ertoe zou moeten leiden dat de minister in strijd met de wettelijke regeling aan appellante alsnog een aanvullende beurs in de vorm van een gift zou moeten verstrekken, of dat de minister tot herziening van zijn eerdere weigering zou moeten besluiten.
4.4.
Voor toepassing van de hardheidsclausule hoefde de minister geen aanleiding te zien, nu de weigering om aan appellante met terugwerkende kracht een aanvullende beurs toe te kennen in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever.
4.5.
Wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) H. Achtot

KP