ECLI:NL:CRVB:2017:2851
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op partnertoeslag onder de AOW na toekenning ouderdomspensioen
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 13 juli 2016 het beroep van appellant tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond heeft verklaard. Appellant, geboren in 1950, is sinds 1977 gehuwd en heeft met ingang van oktober 2015 recht op een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hij heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Svb, waarin geen partnertoeslag is toegekend, en dit bezwaar is ongegrond verklaard op 9 december 2015. De Svb stelde dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor de partnertoeslag, zoals neergelegd in artikel 8, eerste lid van de AOW, omdat hij na 1 januari 2015 recht heeft op een ouderdomspensioen.
Tijdens de zitting op 7 juli 2017 is appellant niet verschenen, maar de Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij recht heeft op partnertoeslag omdat zijn vrouw geen werk en inkomsten heeft. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant geen recht heeft op de partnertoeslag. De Raad bevestigt dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8, eerste lid van de AOW, omdat hij pas in oktober 2015 recht heeft op een ouderdomspensioen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.