ECLI:NL:CRVB:2017:2854
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van het besluit van de Sociale verzekeringsbank inzake AOW-verzekeringsjaren van appellant
In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 27 juni 2016, waarin werd vastgesteld dat appellant niet verzekerd was voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant, geboren op 5 januari 1958 in Marokko, had in november 2015 een pensioenoverzicht aangevraagd bij de Svb, waarbij hij een bewijs van lidmaatschap van het ziekenfonds overhandigde. De Svb heeft de aanvraag aanvankelijk niet in behandeling genomen, maar na bezwaar is deze herzien en in behandeling genomen. Uiteindelijk heeft de Svb in het besluit van 27 juni 2016 geconcludeerd dat appellant niet verzekerd was voor de AOW, wat door de rechtbank werd bevestigd.
Appellant heeft in hoger beroep zijn stelling herhaald dat hij in Nederland heeft gewerkt en dus recht heeft op AOW. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de Svb voldoende onderzoek heeft verricht naar het verblijf en de werkzaamheden van appellant in Nederland. De Svb heeft navraag gedaan bij de gemeente Amsterdam en het Pensioenfonds Horeca & Catering, maar kon geen bewijs vinden dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Het inschrijfbewijs van het ziekenfonds, dat de naam van appellant bevatte, werd niet als voldoende bewijs beschouwd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door L. Koper, in aanwezigheid van griffier J.W.L. van der Loo, en is openbaar uitgesproken op 18 augustus 2017. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.