ECLI:NL:CRVB:2017:3323

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
15/3954 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van WIA-uitkering en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet, had zich ziek gemeld met psychische klachten en long- en oogklachten. Hij verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts concludeerde dat de appellant in staat was om passende functies te vervullen, wat resulteerde in een vaststelling van 25,09% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv weigerde de WIA-uitkering met ingang van 28 juli 2014, wat de appellant in bezwaar aanvoerde. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen van de appellant en dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld. De Raad verwierp ook het verzoek van de appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen, aangezien er geen nieuwe medische informatie was ingediend die de eerdere beoordelingen zou kunnen ondermijnen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15/3954 WIA
Datum uitspraak: 27 september 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 april 2015, 14/11670 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2017. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als meewerkend voorman in de schoonmaak. Met ingang van 30 juli 2012 heeft hij zich vanuit een situatie dat hij een uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld met psychische klachten. Verder is sprake van long- en oogklachten. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts een medisch onderzoek verricht en de beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft appellant in staat geacht tot het vervullen van passende functies, op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 25,09%. Bij besluit van 30 juni 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 28 juli 2014 geen recht op uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan.
1.2.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat hij zich vanwege zijn longklachten en psychische beperkingen niet in staat acht te werken. Verder is volgens appellant een urenbeperking van meer dan 30 uur per week aan de orde. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant onder meer een brief van zijn behandelend psychiater van
22 augustus 2014 en een brief van zijn huisarts van 4 september 2014 overgelegd. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na een medisch onderzoek de beoordeling door de verzekeringsarts bevestigd. Aansluitend heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naast een herberekening van het maatmaninkomen een van de geselecteerde functies laten vervallen vanwege de gevraagde opleiding. De mate van arbeidsongeschiktheid is ongewijzigd vastgesteld op minder dan 35%. Bij besluit van 12 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellant de gronden van bezwaar in essentie herhaald. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nog een rapport van de psychiater van 5 maart 2015 overgelegd.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door het Uwv bij appellant vastgestelde psychische en lichamelijke beperkingen. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben appellant na onderzoek vanwege zijn psychische problematiek beperkt geacht ten aanzien van een voorspelbare werksituatie/routine, voor veelvuldige deadlines en productiepieken, voor conflicthantering, voor patiëntencontact, een solitaire functie en voor eindverantwoordelijkheid. Wat betreft de lichamelijke klachten is een beperking aangenomen voor koude en is rekening gehouden met zijn allergie. Verder is op energetische en preventieve gronden een urenbeperking tot 30 uur per week aangenomen.
2.3.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de in bezwaar overgelegde informatie van de behandelend psychiater van 22 augustus 2014 kenbaar heeft meegewogen. In die informatie is melding gemaakt van een vanaf 26 juni 2014 gestarte behandeling vanwege een depressieve episode, eenmalig en matig van ernst, alsmede van een paniekstoornis met agorafobie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 december 2014 toegelicht dat in verband met de psychische problematiek in de FML van 13 juni 2014 diverse beperkingen zijn aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren en dat de informatie van de behandelend psychiater geen aanleiding geeft om appellant te volgen in zijn standpunt dat sprake is van meer of verdergaande beperkingen dan aangenomen. Deze toelichting heeft de rechtbank niet onjuist geacht. De door appellant in beroep overgelegde brief van de psychiater is nagenoeg identiek aan diens eerdere brief en maakt de beoordeling volgens de rechtbank niet anders.
2.4.
Verder heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om een verdergaande urenbeperking aan te nemen omdat de noodzaak daartoe naar objectief medische maatstaven ontbreekt.
2.5.
Ten aanzien van de lichamelijke problematiek heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv in verband met de longklachten een beperking heeft opgenomen in de FML bij beoordelingspunt 3.2. In de beschikbare gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat daarmee onvoldoende rekening is gehouden met die longproblematiek.
2.6.
De door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven toelichting op de geschiktheid van de geselecteerde functies heeft de rechtbank afdoende geacht. Ten slotte heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de eerder in bezwaar en beroep ingediende medische gronden gehandhaafd. Aangevoerd is dat appellant in afwachting is van nadere onderzoeken en uitslagen, die van invloed kunnen zijn op de vastgestelde belastbaarheid van appellant. Tevens is verwezen naar een promotieonderzoek van 11 december 2013 waarin is beschreven dat psychische aandoeningen lastig zijn te herkennen voor verzekeringsartsen. De Raad is verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad kan zich met de overwegingen van de rechtbank ter zake volledig verenigen en maakt deze tot de zijne.
4.2.
In hoger beroep heeft appellant geen nadere medische informatie in geding gebracht. In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. De omstandigheid dat appellant zich op 15 september 2014 opnieuw heeft ziek gemeld en in verband daarmee tot 26 november 2014 ongeschikt is geacht maakt de beoordeling niet anders, nu die ziekteperiode los staat van deze hier in geding zijnde beoordeling. Het verzoek om raadpleging van een deskundige wordt afgewezen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt ook het oordeel van de rechtbank over de passendheid van de geselecteerde functies onderschreven.
4.4.
De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2017.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) S.L. Alves

HD