ECLI:NL:CRVB:2017:3323
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van WIA-uitkering en de geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet, had zich ziek gemeld met psychische klachten en long- en oogklachten. Hij verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts concludeerde dat de appellant in staat was om passende functies te vervullen, wat resulteerde in een vaststelling van 25,09% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv weigerde de WIA-uitkering met ingang van 28 juli 2014, wat de appellant in bezwaar aanvoerde. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen van de appellant en dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld. De Raad verwierp ook het verzoek van de appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen, aangezien er geen nieuwe medische informatie was ingediend die de eerdere beoordelingen zou kunnen ondermijnen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.