ECLI:NL:CRVB:2017:3331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
16/7249 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens termijnoverschrijding in AWBZ-zaken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had het beroep van appellante tegen een besluit van het Zorgkantoor niet-ontvankelijk verklaard vanwege een niet verschoonbare termijnoverschrijding. Appellante had een netto persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), maar het Zorgkantoor had de verantwoording over een deel van deze zorg afgekeurd. Appellante stelde dat zij door psychische klachten niet in staat was om tijdig beroep in te stellen en dat zij afhankelijk was van haar zorgverlener, die haar misleid zou hebben.

De Raad overwoog dat het de verantwoordelijkheid van appellante was om tijdig beroep in te stellen en dat zij de feiten moest aannemelijk maken die zouden kunnen leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij na haar ontslag uit de kliniek niet in staat was om haar belangen te behartigen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat appellante, indien zij niet in staat was om zelf beroep in te stellen, een andere voorziening had moeten treffen. Het hoger beroep werd daarom verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

16/7249 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 november 2016, 16/1700 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. als rechtsopvolger van Achmea Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 27 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J. Tieman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift en desgevraagd nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.M. Dezfouli, advocaat. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gezer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft aan appellante op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) voor de periode van 1 februari 2014 tot en met 12 juni 2014 een netto persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 14.877,34 voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Bij besluit van 26 november 2014 heeft het Zorgkantoor, voor zover van belang, de verantwoording over de periode van 1 februari 2014 tot en met 12 juni 2014 afgekeurd voor zover deze betrekking heeft op het door zorgverlener [naam zorgverlener] (lees: [naam zorgverlener] ) gedeclareerde bedrag van € 8.500,-.
1.3.
Bij besluit van 23 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 26 november 2014 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat
AWBZ-gekwalificeerde zorg is geleverd en betaald.
1.4.
Appellante heeft bij brief van 29 maart 2016, ingekomen op 30 maart 2016, beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet tijdig beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit en dat geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Appellante betwist in hoger beroep uitsluitend het oordeel van de rechtbank dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Appellante stelt dat zij door haar psychische klachten niet in staat was om zelf haar belangen te behartigen. Zij was volledig afhankelijk van hulpverlener [naam zorgverlener] voor formele zaken. [naam zorgverlener] heeft appellante misleid en daar is appellante de dupe van geworden. Dit had moeten leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het beroepschrift van appellante niet binnen de daartoe geldende termijn van zes weken is ingediend. In hoger beroep staat gelet op wat appellante heeft aangevoerd uitsluitend ter beoordeling of deze termijnoverschrijding verschoonbaar was.
4.2.
In artikel 6:11 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het de verantwoordelijkheid van appellante is om tijdig beroep in te stellen. Indien een belanghebbende stelt dat het niet tijdig indienen van een beroepschrift het gevolg is van een niet aan hem toe te rekenen omstandigheid, rust op hem de last de feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. Niet is gebleken dat appellante na de datum van haar ontslag uit de [naam kliniek] niet in staat was om zelf haar belangen te behartigen. Anders dan appellante meent blijkt dit niet uit de door haar bij de rechtbank overgelegde brief van 13 mei 2016 van [naam medewerker] , medewerker zorgadministratie van de [naam kliniek] . Die brief vermeldt uitsluitend dat appellante van 13 oktober 2015 tot 1 december 2015 in de [naam kliniek] heeft verbleven. Appellante heeft ter zitting aangevoerd dat niet te verwachten is dat zij na ontslag uit de [naam kliniek] weer meteen volledig in staat zou zijn zelf haar belangen te behartigen. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat appellante niet in staat was om zelf zorg te dragen voor het tijdig indienen van het beroepschrift, lag het op haar weg om daarvoor een voorziening te treffen. Appellante heeft betoogd dat zij de hulp van een derde ( [naam zorgverlener] ) heeft ingeroepen maar dat deze ondanks de toezegging zorg te dragen voor het instellen van beroep dat heeft nagelaten. Dit is een omstandigheid die voor haar rekening en risico dient te komen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellante, na haar ontslag uit de [naam kliniek] een derde, anders dan [naam zorgverlener] , had kunnen verzoeken namens haar pro-forma beroep aan te tekenen. Dit betekent dat het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4.4.
Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2017.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) N. van Rooijen

RB