In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had het beroep van appellante tegen een besluit van het Zorgkantoor niet-ontvankelijk verklaard vanwege een niet verschoonbare termijnoverschrijding. Appellante had een netto persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), maar het Zorgkantoor had de verantwoording over een deel van deze zorg afgekeurd. Appellante stelde dat zij door psychische klachten niet in staat was om tijdig beroep in te stellen en dat zij afhankelijk was van haar zorgverlener, die haar misleid zou hebben.
De Raad overwoog dat het de verantwoordelijkheid van appellante was om tijdig beroep in te stellen en dat zij de feiten moest aannemelijk maken die zouden kunnen leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij na haar ontslag uit de kliniek niet in staat was om haar belangen te behartigen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat appellante, indien zij niet in staat was om zelf beroep in te stellen, een andere voorziening had moeten treffen. Het hoger beroep werd daarom verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.