ECLI:NL:CRVB:2017:3355

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
16/993 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing arbeidsverplichting in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die sinds 1 december 2014 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW), had een plan van aanpak ondertekend ter bevordering van zijn re-integratie op de arbeidsmarkt. Het college van burgemeester en wethouders had de bijstand van appellant voortgezet, maar met de verplichting dat hij zijn volledige medewerking verleent aan het plan van aanpak. Appellant verzocht om ontheffing van de arbeidsverplichtingen, omdat hij een ondernemingsplan wilde schrijven en meende dat de sollicitatieverplichting hem daarin belemmerde.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of het college terecht de ontheffing heeft geweigerd. De Raad oordeelde dat de opgelegde sollicitatieverplichting appellant niet belemmerde in zijn mogelijkheden om een ondernemingsplan te schrijven. Het college had bovendien beleid vastgesteld waarin werd aangegeven dat ontheffing alleen mogelijk is bij dringende redenen, zoals medische of psychische belemmeringen, zorg voor kinderen, of langdurig ontbreken van arbeidsmarktperspectief. Appellant had zijn standpunt dat hij langdurig geen arbeidsmarktperspectief had niet onderbouwd.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bijstandsontvangers onder de Participatiewet en de voorwaarden waaronder ontheffing van arbeidsverplichtingen kan worden verleend.

Uitspraak

16/993 PW
Datum uitspraak: 26 september 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 december 2015, 15/5035 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats] (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.G. Hage, advocaat, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 10 oktober 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
Na de zitting is het onderzoek heropend omdat het onderzoek niet volledig is geweest. Op verzoek van de Raad heeft het college nadere stukken ingediend en vragen beantwoord.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 december 2014 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW). Het college heeft in overleg met appellant op 12 februari 2015 een plan van aanpak vastgesteld ter bevordering van de re-integratie van appellant op de arbeidsmarkt.
1.2.
Bij besluit van 12 februari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 juni 2015, heeft het college de bijstand van appellant ongewijzigd voortgezet, met de verplichting dat appellant zijn volledige medewerking verleent aan het door hem ondertekende plan van aanpak. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant geen dringende redenen heeft aangevoerd om hem ontheffing te verlenen van de hem opgelegde verplichtingen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het bestreden besluit moet worden opgevat als een weigering appellant op grond van artikel 9, tweede lid, van de PW wegens dringende redenen te ontheffen van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de PW opgenomen verplichtingen.
4.2.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de PW, voor zover hier van belang, is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a.
Ingevolge het tweede lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid.
4.3.
Het college heeft ter uitvoering van artikel 9, tweede lid, van de PW beleid vastgesteld. In dit beleid is onder meer bepaald dat ontheffing van de arbeidsverplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW mogelijk is in het geval van medische en/of psychische belemmeringen, zorg voor kinderen of inwonende bloed- en aanverwanten en bij langdurig ontbreken van arbeidsmarkperspectief. In de toelichting op dit onderdeel van het beleid staat dat het college restrictief omgaat met het verlenen van ontheffing wegens langdurig ontbreken van arbeidsmarkt perspectief.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat hij met de procedure wil bereiken dat hij met behoud van uitkering en ontheffing van de sollicitatieverplichting met ondersteuning van verweerder een ondernemingsplan kan schrijven, met als doel als zelfstandige inkomen te genereren.
4.5.
Zoals het college terecht heeft gesteld, wordt appellant door de opgelegde sollicitatieverplichting niet belemmerd in zijn mogelijkheden om een ondernemingsplan te schrijven, zodat de gevraagde ontheffing reeds hierom niet noodzakelijk is. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant, mede gelet op zijn langdurige ervaring als horeca-ondernemer, in staat moet worden geacht dit ondernemingsplan te schrijven naast zijn sollicitatieverplichting.
4.6.
Het college heeft appellant feitelijk nog niet aan zijn andere verplichtingen gehouden. De door appellant aangevoerde omstandigheid dat niet kan worden uitgesloten dat appellant in de toekomst feitelijk ook aan de overige verplichtingen, vervat in het plan van aanpak, wordt gehouden, maakt niet dat appellant niet in staat is zijn ondernemingsplan te schrijven.
4.7.
De beroepsgrond dat bij appellant gelet op zijn leeftijd en afkomst sprake is van langdurig ontbreken van arbeidsmarktperspectief als bedoeld in het beleid, slaagt ook niet. Appellant bestrijdt weliswaar dat, gezien zijn werkervaring en arbeidsverleden niet bij voorbaat is uitgesloten dat hij weer aan de slag kan, maar hij heeft zijn standpunt dat dit anders is, niet onderbouwd.
4.8.
Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bestreden besluit ziet op de aan appellant opgelegde arbeidsverplichtingen en niet op door appellant gewenste (financiële) ondersteuning bij de realisering/voltooiing van zijn ondernemingsplan. De beroepsgrond dat (financiële) ondersteuning voor het schrijven van een ondernemingsplan gewenst is en de in het verlengde daarvan aangevoerde beroepsgrond dat het college een verboden onderscheid maakt op basis van de leeftijd van appellant, treft daarom geen doel.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een veroordeling tot vergoeding van schade bestaat onder deze omstandigheden geen ruimte, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2017.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) L.V. van Donk

HD