Uitspraak
OVERWEGINGEN
14 oktober 2013 is daartoe een termijn verleend van vier weken en meegedeeld dat het formulier binnen drie weken dient te worden teruggezonden, indien appellant gebruik wenst te maken van een hoorzitting. De brief van 14 oktober 2013 is appellant bij brief van
22 augustus 2013 alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat het pensioenoverzicht van 22 augustus 2013 geen besluit is waartegen bezwaar of beroep open staat, nu geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens de Svb is het pensioenoverzicht van 22 augustus 2013 niet op enig rechtsgevolg gericht, omdat het beoogde rechtsgevolg al met het pensioenoverzicht van 10 december 2009 tot stand is gebracht. Voorts is bij het besluit van 16 februari 2015 het bezwaar aangemerkt als (mede) gericht tegen het pensioenoverzicht van 10 december 2009. De Svb heeft het bezwaar tegen het pensioenoverzicht van 10 december 2009 als
niet-ontvankelijk aangemerkt wegens niet-verschoonbare overschrijding van de termijn voor het maken van bezwaar.
16 februari 2015 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Wat betreft de
niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het pensioenoverzicht van
22 augustus 2013 op enig rechtsgevolg was gericht. Het rechtsgevolg was volgens appellant dat de aanvraag tot bijstelling van het eerdere pensioenoverzicht is afgewezen. In de aangevallen uitspraak is er ten onrechte van uitgegaan dat een pensioenoverzicht alleen op het moment van pensionering kan worden betwist. Door af te zien van een hoorzitting is een fundamenteel rechtsbeginsel geschonden. Appellant heeft verder betoogd dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat een wijziging van het pensioenoverzicht alleen kan plaatsvinden in geval van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Appellant wijst erop dat het pensioenoverzicht van 10 december 2009 niet op aanvraag – maar spontaan – is verstrekt en na de aanvraag om wijziging daarvan door de Svb vragen zijn gesteld, die appellant zo goed mogelijk heeft beantwoord.
28 mei 2013 had dienen aan te merken als een verzoek om herziening van het pensioenoverzicht van 10 december 2009, dit betoog hem niet kan baten. Daaraan doet niet af dat op de zitting van de rechtbank van de zijde van de Svb een standpunt is ingenomen over de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De bestuursrechter dient immers – zo volgt uit de genoemde rechtspraak – in het geval waarin het bestuursorgaan toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, en, zo ja, na te gaan of in de aangevoerde gronden aanleiding wordt gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit – waarbij toepassing is gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb – in zoverre evident onredelijk is.