ECLI:NL:CRVB:2017:3417

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
16/5981 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schuldig nalatig zijn in relatie tot AOW-pensioen en rechtsmiddelen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een geschil tussen appellante en de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de korting op het AOW-pensioen van appellante. De Svb had in 2001 vastgesteld dat appellante schuldig nalatig was in het betalen van de verschuldigde premie voor de volksverzekeringen over de jaren 1997 en 1998. Appellante had tegen deze besluiten geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor deze besluiten in rechte vaststonden.

De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de rechtmatigheid van de besluiten van 5 juli 2001 niet aan de orde kon komen in het geschil over de korting op het pensioen. Appellante had aangevoerd dat haar niet kon worden toegerekend dat zij onvoldoende belasting of premie had betaald, en dat de besluiten van 2001 haar niet konden worden tegengeworpen. De Svb had echter de besluiten aangetekend verzonden naar het laatst bekende adres van appellante, en het retourbericht gaf aan dat het poststuk niet was afgehaald.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht een korting van 4% op het pensioen had toegepast. De Raad stelde vast dat appellante geen rechtsmiddelen had aangewend tegen de besluiten van 2001, waardoor deze onaantastbaar waren geworden. De Raad concludeerde dat de korting op het pensioen correct was berekend en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/5981 AOW
Datum uitspraak: 29 september 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
9 augustus 2016, 16/615 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.F.A. Bronneberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2017. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij twee besluiten van 5 juli 2001 heeft de Svb vastgesteld dat appellante over 1997 en 1998 schuldig nalatig is om de verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen. Daarbij is appellante meegedeeld welke bedragen aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen zij nog aan de Belastingdienst verschuldigd is. Tegen deze besluiten is geen bezwaar gemaakt. Bij brief van 8 oktober 2001 is appellante meegedeeld dat de schuldig-nalatigverklaring ongedaan kan worden gemaakt indien zij vóór 5 juli 2006 alsnog de aan de Belastingdienst verschuldigde bedragen voldoet.
1.2.
Appellante is bij besluit van 2 december 2011 met ingang van april 2012 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van het maximale pensioen. Bij besluit van 29 oktober 2015 is het pensioen met ingang van november 2015 herzien naar de hoogte van 96% van het maximale pensioen, omdat appellante over de jaren 1997 en 1998 voor 100% per jaar schuldig nalatig is geweest om de verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 oktober 2015 is bij besluit van
16 februari 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante ongegrond verklaard. Geoordeeld is dat de rechtmatigheid van de besluiten van 5 juli 2001, waarbij appellante schuldig nalatig is verklaard over 1997 en 1998, in het onderhavige geschil over de korting op het pensioen niet aan de orde kan komen. Deze besluiten zijn rechtens onaantastbaar geworden omdat daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Naar het oordeel van de rechtbank komt het voor rekening en risico van appellante dat de besluiten van 5 juli 2001 naar het destijds laatst bekende adres is verstuurd en dat appellante de besluiten – die aangetekend zijn verzonden – niet heeft afgehaald. De rechtbank heeft overwogen dat de door appellante overgelegde correspondentie die zij in 2006, 2009 en 2014 met de Belastingdienst heeft gevoerd, geen betrekking heeft op de jaren 1997 en 1998, waarover zij in 2001 schuldig nalatig is verklaard. De rechtbank is niet gebleken dat de korting op het pensioen onjuist is berekend.
3. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat haar niet kan worden toegerekend dat onvoldoende belasting of premie is betaald. Gesteld is dat de besluiten van 5 juli 2001 appellante niet kunnen worden tegengeworpen. Bij de Svb rust de bewijslast dat deze besluiten aan haar zijn verzonden en dat deze op de gebruikelijke wijze aan appellante zijn aangeboden. Appellante kan zich niet herinneren dat de aangetekende stukken aan haar zijn uitgereikt. Er is een gerede kans dat het afhaalbericht van de postbode appellante niet heeft bereikt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Svb, ingevolge artikel 13, eerste lid, onder b, van de AOW, op het pensioen ingevolge de AOW terecht een korting heeft toegepast van 4%.
4.2.
De Svb heeft de besluiten van 5 juli 2001, waarbij appellante over 1997 en 1998 schuldig nalatig is verklaard, aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. De Svb heeft de besluiten van 5 juli 2001 toegezonden aan het op dat moment laatst bekende adres van appellante, welk adres toen in de gemeentelijke basisadministratie was opgenomen. De besluiten zijn aangetekend verzonden via PTT-post. PTT-post heeft het betreffende poststuk aan de Svb retour gezonden, waarbij is vermeld “geen gehoor, kennisgeving achtergelaten, datum
05-07-2001”. Op het retourbericht is aangekruist “niet afgehaald”. Op basis daarvan heeft de Svb ervan mogen uitgaan dat het betreffende poststuk op het adres van appellante is aangeboden, de kennisgeving (het afhaalbericht) appellante heeft bereikt en appellante het betreffende poststuk niet heeft afgehaald. Het komt voor rekening en risico van appellante dat zij tegen de besluiten van 5 juli 2001 geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Daarmee zijn deze besluiten in rechte komen vast te staan.
4.3.
Appellante heeft gesteld dat zij niet schuldig nalatig is, omdat haar niet zou kunnen worden toegerekend dat zij de verschuldigde premies niet heeft voldaan. Aan de beoordeling van deze stelling wordt niet toegekomen, omdat de schuldige nalatigheid is vastgesteld bij de besluiten van 5 juli 2001 en deze besluiten in rechte vast staan, gelet op overweging 4.2. Niet is gebleken dat de Svb de korting op het pensioen van appellante onjuist heeft berekend. Appellante heeft het bestreden besluit voor het overige niet betwist.
4.4.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2017.
(getekend) L. Koper
(getekend) J.W.L. van der Loo

AB