ECLI:NL:CRVB:2017:3425

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
17/268 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op loongerelateerde WGA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die als nachtwaker werkte, had zich op 31 januari 2011 ziek gemeld met hoofdpijnklachten. Het Uwv stelde vast dat zij met ingang van 26 januari 2014 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij haar arbeidsongeschiktheid op 62% werd vastgesteld. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het rapport van de deskundige niet volledig en onjuist was. De rechtbank had echter geoordeeld dat het rapport zorgvuldig was en dat de deskundige zijn conclusies goed had gemotiveerd. Tijdens de zitting bij de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2017 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellante onjuist was vertaald in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De deskundige had appellante uitgebreid onderzocht en de beschikbare medische informatie bestudeerd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de geselecteerde functies voor appellante passend waren en dat er geen aanleiding was voor een andere conclusie. De uitspraak werd gedaan op 6 oktober 2017.

Uitspraak

17/268 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 december 2016, 14/6777 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Berkhoudt hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. N. Schenk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als nachtwaker voor 24,25 uur per week. Op 31 januari 2011 heeft zij zich met hoofdpijnklachten voor dit werk ziek gemeld. Het Uwv heeft het tijdvak waarover appellante jegens haar werkgever recht had op loondoorbetaling verlengd tot
27 januari 2014. Bij besluit van 21 februari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 26 januari 2014 (datum in geding) recht heeft op een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 62%. Dit besluit berust op het standpunt dat appellante verminderd belastbaar is wegens hoofdpijn en het syndroom van Asperger, maar met inachtneming van de voor haar vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 februari 2014 in staat is voor haar door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 22 oktober 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 13 oktober 2014 op een enkel beoordelingspunt aangevuld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitgaande van de aangevulde FML van 13 oktober 2014 vastgesteld dat de eerder geselecteerde functies onverminderd voor appellante geschikt zijn.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit
.Tijdens de mondelinge behandeling van dit beroep heeft de rechtbank met partijen afgesproken dat aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevraagd zal worden om op een aantal door de rechtbank geformuleerde punten te reageren. Na ontvangst van de reacties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellante daarop gereageerd. Hierna heeft de rechtbank ten behoeve van haar oordeelsvorming psychiater G.T. Gerssen als deskundige benoemd. De deskundige heeft onderzoek verricht, waarvan in een rapport van 18 januari 2016 verslag is gedaan. Hij heeft vastgesteld dat bij appellante sprake is van stressklachten gerelateerd aan autismespectrum problematiek en van medicatie-afhankelijke hoofdpijn. Tevens is volgens de deskundige sprake van dwangmatige persoonlijkheidstrekken. Volgens de deskundige kan echter niet van een echte persoonlijkheidsstoornis gesproken worden. Wat betreft de diagnosegroep pervasieve ontwikkelingsstoornissen (waar de autistische stoornis toebehoort) voldoet appellante volgens de deskundige niet aan de minimaal zes kwalitatieve beperkingen. De deskundige heeft voorts geoordeeld dat de door appellante als gevolg van haar aandoeningen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren ondervonden beperkingen op juiste wijze zijn vertaald in de FML van 13 oktober 2014. De deskundige heeft tevens ingestemd met de in de FML opgenomen urenbeperking die inhoudt dat appellante in staat moet worden geacht om vier uur per dag en twintig uur per week te werken.
2.2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het rapport van de deskundige zorgvuldig tot stand is gekomen en volledig is en dat de deskundige zijn conclusies naar behoren heeft gemotiveerd zodat er, gelet op vaste rechtspraak van de Raad inzake deskundigenonderzoeken, geen aanleiding is om de bevindingen uit dit onderzoek niet te volgen. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar de rechtbank heeft overwogen, voldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om voor de door appellante geclaimde rugklachten en haar gehoorverlies beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft verder overwogen dat door de arbeidsdeskundigen voldoende is gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante, zoals omschreven in de FML van 13 oktober 2014, in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet wordt overschreden. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies voor appellante passend zijn te achten. Nu het verlies aan verdiencapaciteit per 26 januari 2014 62,49% bedroeg, heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-80% aan appellante toegekend.
3.1.
Mede gelet op het verhandelde ter zitting heeft appellante zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het rapport van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige niet volledig en op een aantal punten onjuist is, zodat de rechtbank het oordeel van de deskundige niet had mogen volgen. Voorts is de rechtbank volgens appellante ten onrechte voorbijgegaan aan de bevindingen van de door appellante in de beroepsprocedure ingeschakelde arbeidsdeskundige M.C. van der Poel. Subsidiair heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat het in de beroepsfase vragen van een reactie aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en het benoemen van een deskundige had moeten leiden tot een gegrondverklaring van het beroep wegens strijd met het motiveringsbeginsel.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat aanknopingspunten ontbreken om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellante onvolledig of onjuist is vertaald in de FML van 13 oktober 2014. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige kan volgen als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze situatie zich hier voordoet. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig medisch onderzoek. De deskundige heeft appellante uitgebreid psychiatrisch onderzocht en de beschikbare medische informatie, waaronder informatie van de behandelend psychiater H.S.R. Witte, bestudeerd. Het rapport is verder inzichtelijk en consistent.
4.2.
Het standpunt van appellante dat de deskundige gelet op de bevindingen van Witte ten onrechte heeft overwogen dat appellante niet voldoet aan de kenmerken voor het aannemen van een autistische stoornis, gaat eraan voorbij dat ook Witte niet de diagnose autistische stoornis heeft gesteld, maar de diagnose autismespectrumstoornis. Overigens geldt dat een andere diagnose niet zonder meer betekent dat een onjuiste inschatting is gemaakt van de beperkingen die appellante op de datum in geding ondervond. Nu de deskundige heeft geconcludeerd dat de binnen de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren aangenomen beperkingen een juist beeld geven van de belastbaarheid van appellante op het psychische vlak, dient daarvan uitgegaan te worden. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat er op het fysieke vlak geen verdere beperkingen aangenomen hoeven te worden. De Raad verwijst naar wat de rechtbank hierover heeft overwogen en maakt deze motivering tot de zijne.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde beperkingen, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker textiel, huishoudelijk medewerker en huishoudelijke hulp in medisch opzicht niet passend zijn. Met het rapport van de arbeidsdeskundige van 20 februari 2014, het resultaat functiebeoordeling, het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
14 oktober 2014 en de aanvullende rapporten van 22 juli 2015 en 9 juni 2016 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv de passendheid van de geselecteerde functies voldoende toegelicht. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de door arbeidsdeskundige Van der Poel opgeworpen bezwaren adequaat zijn weerlegd.
4.4.
De omstandigheid dat er in de beroepsfase een reactie aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gevraagd en er een deskundige is benoemd, betekent – anders dan appellante veronderstelt – niet zonder meer dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Van een ontoereikende motivering van het bestreden besluit is geen sprake. Met de aanvullende verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten heeft het Uwv – op verzoek van de rechtbank – een reactie gegeven op door appellante ingenomen standpunten.
5. De overwegingen 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AB