ECLI:NL:CRVB:2017:3458
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 8 oktober 2015 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend, maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De afwijzing was gebaseerd op de conclusie dat de appellant een gezamenlijke huishouding voerde met zijn broer, wat hem het recht op bijstand ontzegt. De appellant heeft geen schriftelijke huurovereenkomst met zijn broer en de gemeente heeft onderzoek gedaan naar zijn woonsituatie, waaruit bleek dat er meer dan incidentele zorg voor elkaar was tussen de appellant en zijn broer.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat er in de te beoordelen periode geen sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft echter vastgesteld dat de appellant en zijn broer in dezelfde woning woonden en dat er sprake was van wederzijdse zorg, wat voldoende was om te concluderen dat er een gezamenlijke huishouding was. De Raad heeft de argumenten van de appellant verworpen en bevestigd dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was.
De uitspraak benadrukt dat de aanvrager van bijstand de feiten en omstandigheden moet aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. De Raad heeft geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat er sprake was van wederzijdse zorg, en dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn standpunt te onderbouwen. De uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2017.