ECLI:NL:CRVB:2017:35

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 januari 2017
Publicatiedatum
6 januari 2017
Zaaknummer
15/5236 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de Functionele Mogelijkhedenlijst in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aanvroeg, was het niet eens met de beoordeling van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over zijn functionele mogelijkheden. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 juni 2014 voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van de appellant. De appellant stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en dat de geselecteerde functies voor hem ongeschikt waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. De Raad stelde vast dat het Uwv in de FML rekening had gehouden met de medische klachten van de appellant en dat de geselecteerde functies medisch gezien geschikt waren. De Raad bevestigde dat de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het bezwaar van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond was verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd gedaan in het openbaar.

Uitspraak

15/5236 WIA
Datum uitspraak: 21 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
10 juli 2015, 14/8207 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. H.H. Veurtjes. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.Bij besluit van 23 juni 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van
6 augustus 2014 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij op dat moment minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
17 november 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Met de door appellant in beroep genoemde klachten is door het Uwv rekening gehouden bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Hieruit volgt dat niet kan worden geoordeeld dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant onjuist heeft vastgesteld. Daarvan uitgaande kan wat appellant heeft betoogd over de geschiktheid van de geselecteerde functies niet slagen, nu dit betoog is gebaseerd op de stelling dat appellant minder functionele mogelijkheden heeft dan door het Uwv is aangenomen. De rechtbank acht door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat deze functies medisch gezien geschikt voor appellant moeten worden geacht.
3. In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat er bij het opstellen van de FML onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische beperkingen. De meeste geselecteerde functies zijn ongeschikt voor hem.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 november 2014 blijkt dat rekening is gehouden met de klachten van appellant. In het rapport is overtuigend onderbouwd dat deze in de FML van 11 juni 2014 juist zijn vastgelegd. Appellant heeft ter zitting gesteld dat zijn polsbeperkingen en de beperkingen die samenhangen met staan en lopen, zijn onderschat. In de FML is expliciet vermeld dat lopen en staan samengesteld de vier uur per dag niet mogen overschrijden en ook dat appellant niet langer dan twee uur aaneen ter been mag zijn, zonder afwisseling met zitten. Voor de geclaimde polsklachten zijn beperkingen opgenomen op tillen/dragen, duwen/trekken en klimmen. In reactie op de in beroep overgelegde gegevens van de huisarts en de behandelend neuroloog, vaatchirurg, orthopeed en revalidatiearts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van
29 juni 2015 uiteengezet dat deze gegevens geen aanleiding geven andere beperkingen in de FML vast te leggen. De gegevens van de artsen die appellant hebben behandeld bieden geen aanknopingspunten voor de stelling dat appellant zwaarder is beperkt. Ook voor een urenbeperking, omdat appellant heeft gesteld dat hij 5 uur per dag moet fietsen, zijn in het dossier geen aanknopingspunten te vinden. Dit leidt tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv in de FML van 11 juni 2014 voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant. De beroepsgrond van appellant dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat slaagt niet.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant, uitgaande van de FML, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de geselecteerde functies, wordt eveneens onderschreven. In de rapporten van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn de belastende factoren van de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016.
(getekend) A.T. Kwaasteniet
(getekend) I.G.A.H. Toma

JL