Uitspraak
OVERWEGINGEN
8 november 2015 kan voorts niet worden afgeleid dat appellant meer beperkingen heeft op de datum in geding dan waar het Uwv vanuit is gegaan.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 3 juli 2012 wegens knieklachten en gordelroos niet meer kan werken, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellant betwistte de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen en voerde aan dat zijn beperkingen niet goed in kaart waren gebracht. Hij stelde dat hij niet boven schouderhoogte kan werken en dat zijn knieproblemen onderschat zijn, vooral na een operatie in Egypte in oktober 2015.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de beperkingen van appellant zorgvuldig zijn vastgesteld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om tot hun conclusies te komen en dat er geen aanleiding was om een medisch deskundige in te schakelen. De geselecteerde functies werden als passend beoordeeld, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.