ECLI:NL:CRVB:2017:3612

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
16/5259 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen en toekenning partnertoeslag in het kader van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant ontving sinds 26 mei 2013 een onvolledig ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft appellant verzocht om informatie over zijn gezamenlijke huishouding met [X], die sinds 30 april 2014 op hetzelfde adres stond ingeschreven. Na het indienen van de benodigde formulieren heeft de Svb besloten om het AOW-pensioen van appellant te herzien en een partnertoeslag toe te kennen, wat leidde tot een wijziging van de AIO-aanvulling.

De Svb verklaarde de bezwaren van appellant tegen deze besluiten ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep betwistte appellant dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding met [X]. De Raad heeft vastgesteld dat appellant en [X] in de relevante periode op hetzelfde adres woonden, maar de kern van de zaak was of er sprake was van wederzijdse zorg. De Raad concludeerde dat de door appellant gegeven antwoorden op de formulieren voldoende basis boden voor de conclusie van de Svb dat er sprake was van wederzijdse zorg.

De Raad oordeelde dat de beroepsgronden van appellant niet slaagden, onder andere omdat hij de formulieren had laten invullen door zijn boekhouder, die de Nederlandse taal machtig was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 oktober 2017.

Uitspraak

16.5259 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 juli 2016, 15/4172 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 17 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Ilkdogan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2017. Namens appellant is verschenen mr. Ilkdogan. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma-Hovers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 26 mei 2013 een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een ongehuwde. Tevens ontving appellant een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van artikel 47a van de Wet werk en bijstand (WWB), vanaf 1 januari 2015 Participatiewet (PW).
1.2.
Met ingang van 30 april 2014 staat [naam] ([X]) in de basisregistratie personen ingeschreven op het adres van appellant. Naar aanleiding daarvan heeft de Svb appellant op 15 juli 2014 en 10 december 2014 verzocht het formulier “Onderzoek gezamenlijk huishouden” in te vullen. Appellant heeft op 23 juli 2014 en op 16 december 2014 aan die verzoeken voldaan. Naar aanleiding van de ingevulde formulieren heeft de Svb bij besluit van 12 maart 2015 het AOW-pensioen van appellant met ingang van oktober 2014 herzien en gewijzigd in de norm voor gehuwden en appellant een partnertoeslag toegekend. Bij besluit van eveneens 12 maart 2015 heeft de Svb voorts de aan appellant verleende AIO-aanvulling naar de norm voor een alleenstaande met ingang van oktober 2014 herzien en gewijzigd naar de norm voor gehuwden.
1.3.
Bij besluit van 15 juni 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 12 maart 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant betwist dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met [X].
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 oktober 2014 tot en met 12 maart 2015.
4.2.
Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de AOW en artikel 3, derde lid, van de WWB, thans PW, is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.3.
Vaststaat dat appellant en [X] in de te beoordelen periode beiden hun hoofdverblijf hadden op het adres van appellant, waarmee is voldaan aan het eerste criterium, het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning. Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vraag of sprake was van wederzijdse zorg tussen appellant en [X].
4.4.
Wederzijdse zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
4.5.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door appellant gegeven antwoorden op de vragen van de formulieren “Onderzoek gezamenlijk huishouden” voldoende grondslag bieden voor het standpunt van de Svb dat sprake is van wederzijdse zorg. Op het formulier van 23 juli 2014 heeft appellant op de vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding bevestigend geantwoord, waarbij hij tevens heeft vermeld dat huishouden doen, boodschappen doen en koken, de activiteiten zijn waaruit de wederzijdse zorg bestaat. De vragen die zien op een commerciële relatie heeft appellant niet ingevuld. Omdat op het formulier tevens was vermeld dat sprake was van een tijdelijke situatie heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat er mogelijk sprake is van een gezamenlijke huishouding, maar dat de beslissing hierover met een half jaar wordt uitgesteld. Op het formulier van 16 december 2014 heeft appellant vervolgens ingevuld dat [X] een vriend is die nog steeds woont op zijn adres en wel in verband met het verlenen van hulp en zorg. Bij de vragen die zien op een mogelijke commerciële relatie heeft appellant vermeld dat deze niet van toepassing zijn.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat hij de Nederlandse taal niet machtig is en dat om die reden geen waarde aan de onderzoeksformulieren kan worden gehecht. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft de door hem ondertekende onderzoeksformulieren laten invullen door zijn eigen boekhouder die zowel de Nederlandse taal als de Turkse taal machtig is. Eventuele miscommunicatie tussen appellant en zijn boekhouder komt alleen al daarom voor zijn rekening en risico.
4.7.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat de Svb naar aanleiding van het formulier “Aanvraag toeslag” van 22 januari 2015, waarop appellant heeft aangevinkt dat op zijn adres vanaf 30 juni 2014 een kostganger/huurder woont, [X] had moeten betrekken in nader onderzoek naar de gezamenlijke huishouding. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Appellant heeft op het formulier “Onderzoek gezamenlijk huishouden” van 23 juli 2014 de vragen over een commerciële relatie onbeantwoord gelaten en op het formulier van 16 december 2014 juist nadrukkelijk vermeld dat de vragen over een commerciële relatie niet van toepassing zijn. De gegevens die op een formulier in een ander kader waren ingevuld behoefden voor de Svb in dit geval geen aanleiding te vormen nader onderzoek te doen.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2017.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) S.A. de Graaff
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.

HD